Kinderen van het echtpaar Capitaine – Vermeire

Van het echtpaar Capitaine – Vermeire zijn volgende kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen bekend:

1) CAPITEYN Coleta (°Laarne 6/03/1835, +Sint-Amandsberg 23/05/1918).

Op 16 augustus 1852 trad ze als 17-jarige in dienst van een zekere Hoorens in de Cambredstraet” te Gent.  Volgens haar aanvraag voor een werkboekje was ze 1m 49 cm groot, had ze zwart haar, dunne wenkbrauwen, bruine ogen, een dikke neus, platte mond en ronde kin.

Ze huwde te Oostakker/Sint-Amandsberg op 11 juli 1866 met Joannes Baptiste Van Breusegem (°Sint-Maria-Lierde 7/01/1826, +Sint-Amandsberg 6/12/1906).  Zoon van Charles Antone Van Breusegem (+Erwetegem 1/10/1853) en Isabella Rosa Faignaert (+Erwetegem 8/11/1833).  Zij was toen dagloonster, hij dagloner te Gent.  Lezen en schrijven zou hij nooit machtig worden.  Het echtpaar woonde aanvankelijk in de Voorstraat (= Antwerpsesteenweg) te Sint-Amandsberg waar ze herberg hielden.  Vreemd is dan ook dat we Van Breusegem op 11/09/1872 als “mulder” terugvonden.  December 1874: herbergier Sint-Amandsberg.

Mei 1884 werd voor 5.158 frank een drassig perceel aangekocht op de overgang Meersstraat (nu Halvemaanstraat) en Gentstraat te Sint-Amandsberg.[ref]RAG, notariaat Alphonse Hebbelynck Merelbeke, nr. 5 akte 63 dd. 15/05/1884.[/ref]  Het echtpaar bouwde er voor augustus 1885 een herberg die ze zelf bewoonden: “De Barrière” (in 1907 Meerstraat nr. 2).  Een herberg waar men ook kon logeren.  Ernaast bouwden ze een huis (in 1907 Meersstraat nr. 4) dat ze verhuurden.

Blijkbaar verdiende het echtpaar flink geld want toen vader Eugenius in mei 1883 overleed was deze zijn dochter nog 2.500 fr. schuldig die ze hem eerder had geleend.

Tijdens de eerste familiale schermutselingen over de verdeling van Eugenius nalatenschap (die 8 jaar duurden) viel Coleta bij haar moeder uit de gratie.  September 1884 liet deze zelfs een testament opmaken waarbij Coleta uitgesloten werd van het “part en deel mijner erfenis waarover de wet mij toelaat te beschikken”.  Een testament dat Coleta waarschijnlijk onbekend was en nooit werd herroepen.

Toen augustus 1885 de twee woningen in de Gerardstraat uit de nalatenschap van (schoon)vader openbaar werden verkocht, bracht het echtpaar Van Breusegem-Capiteyn het hoogste bod uit: 6.050 frank.[ref]RAG, notariaat Charles Jean De Rudder Oostakker, nr. 13, akte 113 dd. 18/08/1885.[/ref]  Een bedrag dat ze niet bezaten.  Oktober 1885 gingen ze bij bierbrouwer en schepen Victor Braeckman een lening aan van 6.000 frank.[ref]RAG, notariaat Charles Jean De Rudder Oostakker, nr. 13, akte 137 dd. 27/10/1885.[/ref]  Jarenlang werden deze huizen verhuurd tot ze in november 1900 openbaar werden verkocht.  In waarde waren ze niet gestegen want ze gingen van de hand voor 6.325 frank.[ref]RAG, notariaat Alphons Huybrecht Sint-Amandsberg, nr. 29 akte 78 dd. 6/11/1900.[/ref]

Bij de definitieve afrekening van vader Eugenius’ nalatenschap bleek dat Coleta haar moeder nog 3.218 fr. schuldig was.  Dit bedrag werd, net zoals voor de andere kinderen het geval was, omgezet in een soort lijfrente en Coleta hoefde haar moeder enkel 4% rente/jaar te betalen.  In tegenstelling tot enkele andere kinderen Capiteyn, hield Coleta zich aan deze afspraak.

Gedurende enige jaren was ze in de parochie Sint-Amandus betalend lid van het “Broederschap van de gedurige aanbidding van het Heilig Sacrament”.[ref]RAG, parochie Sint-Amandus Sint-Amandsberg (PAR424), nr. 805 ledenregister “Broederschap van de gedurige aanbidding van het Heilig Sacrament”, ongedateerd.[/ref]

September 1907, negen maanden na het overlijden van haar echtgenoot, verkocht de 82-jarige Coleta (samen met haar kinderen) de woning Meersstraat nr. 4 en herberg “De Barrière”.  Herberg waar ze met haar twee dochters, schoonzonen en kleinkinderen samen woonde.  Ze ontvingen er 14.900 frank voor. [ref] RAG, notariaat Charles Van Goethem Sint-Amandsberg, nr. 38 akte 115 dd. 30/09/1907.[/ref]  Ze overleed begin juni 1918 en woonde toen in de Azaleastraat in Sint-Amandsberg.

Van het echtpaar Van Breusegem-Capiteyn zijn volgende kinderen bekend:

A) Van Breusegem Francisca (°Oostakker/Sint-Amandsberg 12/03/1868, +na 30/09/1907). Huwde te Sint-Amandsberg op 8/02/1886 met Leopold Rottier (°Laarne 29/12/1857, +na 30/09/1907), een landbouwer. December 1901 woonde het echtpaar in de Meerschstraat nr. 2 te Sint-Amandsberg.  Hij was landbouwer, zij huishoudster.  In 1907 woonden ze nog in bij hun (schoon)moeder in herberg “De Barrière”.  Zij was toen huisvrouw, hij “huurhouder”.

Uit dit huwelijk zijn drie kinderen bekend:

a) Rottier René (°Sint-Amandsberg 30/01/1897)

b) Rottier Irma (°Sint-Amandsberg 2/02/1898)

c) Rottier Elza Hermina (°Sint-Amandsberg 7/12/1901.[ref]Oom Seraphin Capiteyn, maalder, ging het kind mee gaan aangeven bij de burgerlijke stand.[/ref]

B) Van Breusegem Eugenius (°Oostakker 27/09/1869, + te Oostakker 24/05/1871)

C) Van Breusegem Maria Louisa (°Oostakker/Sint-Amandsberg 27/04/1872, +na 30/09/1907). Op 28/08/1867 werd ze betalend lid van de “Congregatie van Maria”.[ref]RAG, parochie Sint-Amandus Sint-Amandsberg (PAR424), nr. 809 ledenlijst “Congregatie van Maria”.[/ref]  Huwde te Sint-Amandsberg op 10/02/1897 met Gustaaf Frederik De Vos (+na 30/09/1907).  In 1907 woonde het echtpaar in bij hun (schoon)moeder in herberg “De Barrière”.  Zij was toen huisvrouw, hij bakker.

2) CAP(I)TEYN Seraphin (°Destelbergen 6/08/1836, +Sint-Amandsberg 2/01/1917)

Hij werd op 4/09/1867 toen hij optrad als getuige bij het huwelijk van zijn broer Alphonse nog teruggevonden als “vuurmaker” (= stoker).   Ook op 11/09/1872 was hij “vuurmaker”.  December 1874 was hij “machinist” te Sint-Amandsberg.  9/1877: vuurmaker   8/1881: vuurmaker  September 1885 handelaar.

(zie verder)

3) CAP(I)TEYN Jacobus (°Destelbergen 24/08/1838, +Sint-Amandsberg 3/03/1926)

Woonde tot 1867 bij zijn ouders te Sint-Amandsberg, Verkortingsstraat nr. 23 en verhuisde met hen mee naar de Meersstraat.  Hij was wever toen hij op 4/09/1867 optrad als getuige bij het huwelijk van zijn broer Alphonse.

Huwde te Oostakker/Sint-Amandsberg op 28 januari 1869 met Rosalie Den Haese (°Oostakker 14/03/1830, +na 1900), de weduwe van Livinus Bruyneel (+Oostakker 21/08/1866).  Het ging om een ex-buurvrouw van de familie Capiteyn, uit de Verkortingstraat nr. 27 te Sint-Amandsberg.  Toen ze huwden was Jacobus werkman, Rosalie was huishoudster, acht jaar ouder en op de huwelijksdag ca. 6 maanden zwanger.  Bovendien had ze ook nog de zorg over zes kinderen (tussen 2 en 17 jaar oud) uit haar eerste huwelijk.  Het echtpaar verhuisde verschillende keren binnen Sint-Amandsberg: Voorstraat nr. 249 (= Antwerpsesteenweg) (maart 1869 en november 1870).  Augustus 1876 woonde het gezin wat verder op de Antwerpsesteenweg “omtrent herberg De Potuit”.  Bij elke adresverandering werd Jacobus als arbeider, werkman of dagloner omschreven.  Zijn echtgenote als werkvrouw.  Met toestemming van Jacobus verkocht zijn echtgenote op 4 augustus 1876 haar aandeel in de nalatenschap van wijlen haar vader Ferdinand Den Haese (+Oostakker 22/03/1849) aan haar broer Eduardus Den Haese.[ref]RAG, notariaat Charles Jean De Rudder Oostakker, nr. 4, akte 125 dd. 2/08/1876 en akte 126 dd. 4/08/1876.[/ref]  Het ging om de helft van de eigendomstitel in een huisje met inboedel op de Dendermondsesteenweg te Sint-Amandsberg.  Voor haar deel in het huisje ontving ze 1.000 fr., voor haar erfdeel in de inboedel 200 fr.  Geen enorme bedragen, maar wel mooi meegenomen.

Voor december 1880 liep het fout in het huwelijk.  Rosalie Den Haese verhuisde die maand met de kinderen uit haar eerste huwelijk naar de Braeckmanstraat.  Jacobus verhuisde met zijn 11 jaar oude zoon Eugenius naar de Binnenstraat te Sint-Amandsberg.  In het bevolkingsregister 1880-1890 noteerde men dat het echtpaar “echtelijk gescheiden” was.  Al snel verhuisde zoon Eugenius terug naar de woning van zijn moeder.  Vanaf dat moment was Jacobus op drift en woonde hij te Sint-Amandsberg achtereenvolgens in de Voorstraat, Antwerpse voetweg, Bloemistenstraat, Sterrestraat, Braeckmanstraat, Achterstraat en Antwerpsesteenweg.  Gelukkig werd Jacobus regelmatig door zijn vader financieel geholpen.  Voorschotten, giften en leningen die bij de definitieve afrekening van vader’ nalatenschap werden verrekend waarbij bleek dat Jacobus zijn moeder 633 fr. schuldig was.  Dit bedrag werd, net zoals voor de andere kinderen het geval was, omgezet in een soort lijfrente en hij hoefde zijn moeder enkel 4% rente/jaar te betalen.  Een afspraak waar Jacobus zich niet aan hield.  De achterstallige intresten werden bij het verdelen van moeders nalatenschap verrekend.  Hij was ondertussen een man van 13 stielen en 12 ongelukken.  11/1879: dagloner Sint-Amandsberg,  September 1885: landbouwer. We vonden hem vermeld als wever, arbeider, stoelvlechter, lijkbezorger, grafmaker.  Zijn funeraire werkzaamheden waren een gelegenheid om af en toe wat bij te verdienen.  Zo verdiende hij in november 1905 aan het overlijden van Franciscus Tiberghien 5 fr als vergoeding voor het ronddragen van doodsbrieven en “het uitnodigen ter begraving”.[ref]RAG, notariaat Charles Van Goethem Sint-Amandsberg, nr. 36 akte 6 dd. 5/12/1905[/ref] Jacobus had het ongeluk om zijn drie kinderen te overleven.

Uit zijn huwelijk zijn volgende kinderen bekend:

A) Capiteyn Eugenius (°Oostakker, wijk Sint-Amandsberg 3/03/1869, +Sint-Amandsberg 8/10/1918). Bij de echtscheiding van zijn ouders verhuisde hij december 1880 aanvankelijk met zijn vader naar de Binnenstraat. Hij was toen 11 jaar oud en “stoelvlechter”.  Al snel verhuisde hij naar de woning van zijn moeder in de Braeckmanstraat.  Hij bleef ongehuwd.  Eens volwassen woonde hij achtereenvolgens in de Gentse Abdijstraat en te Sint-Amandsberg in de Heiveldstraat en Achterstraat.  Gedurende vele jaren verbleef hij tijdelijk in Sint-Denijs-Westrem.  Uiteindelijk ging hij bij zijn moeder inwonen tot haar overlijden.  We vonden hem terug als koetsier, paardenkoopman en “paardenmakelaar”.

Zijn naam verscheen éénmalig in de krant.  In Het Laatste Nieuws van 7/05/1906 kon men volgend faits divers lezen: “Het nut der aankondigingen van gevonden voorwerpen.  E. Capiteyn, paardenhandelaar te Sint-Amandsberg, gelast met het verzenden van de gekochte paarden, had nabij den Bazaar, Vlaanderenstraat een briefje van 100 fr. verloren.  Een wijnkoopman van Bordeaux L. Menteii had het gevonden aan den ingang van den bazaar en had er kennis van gegeven bij de politie, die de gevonden voorwerpen in de dagbladen doet plaatsen.  E. Capiteyn las dat er een briefje van 100 frank gevonden werd, en na de noodige uitleggingen werd hem het briefje door den heer Menteii afgezonden overhandigd.  Men ziet dat die afkondigingen hun nut hebben.

B) Capiteyn Livinus (°Oostakker wijk Sint-Amandsberg 22/11/1870, +Oostakker/Sint-Amandsberg 31/08/1871).

C) Capiteyn Gustave (°Oostakker wijk Sint-Amandsberg 27/03/1872, +Oostakker/Sint-Amandsberg 21/07/1872).

4) CAPITEYN Franciscus Augustinus (°Destelbergen 30/10/1840, +Oostakker wijk Sint-Amandsberg 16/04/1849)

5) CAPITEYN Alphonse (°Destelbergen 12/06/1843, +na 6/09/1906)

Woonde tot zijn huwelijk september 1867 bij zijn ouders, Verkortingsstraat nr. 23 te Sint-Amandsberg.

Alphonse huwde te Gent op 4 september 1867 met Maria De Roose (°Semmerzake 21/04/1845, +na 1906), dochter van wijlen Jean Baptiste De Roose en Rosalia Bovyn.  Ze was een fabrieksarbeidster en woonde met haar moeder op de Gentse Muinkkaai.  Twee weken later werd het jonge paar ingeschreven in Ledeberg, Hovenierstraat nr. 1.  In Oostakker/Sint-Amandsberg was Alphonse wever/arbeider, in Ledeberg verdiende hij de kost als “kommissionaris” (2/1868), “winkelier” (1/1870) en uiteindelijk “vleesschouwerBlijkbaar had hij zelfs na jaren handel drijven nog niet goed door hoe de vrije markt nu juist werkte wat mag blijken uit een wat bizar proces voor de rechtbank van koophandel (dd. 6/03/1877).[ref]RAG, Rechtbank van Koophandel Gent (R150), nr. 76 zitting 6/03/1877.[/ref]  In de loop van 1876 had “boutiquier” Alphonse van Charles Verhelst, een Gents handelaar in koloniale waren een tonnetje petroleum gekocht van 139 liter.  Waarschijnlijk om kleinschalig door te verkopen voor lampen en dergelijke.  Betaling van de volledige rekening bleef echter uit want Alphonse wou dat de schade die hij had geleden in mindering werd gebracht.  De rechtbank vond zijn eis ongegrond want van schade was geen sprake.  Laat staan dat deze Verhelst zijn schuld was.  Zoals Alphonse zelf aangaf was de prijs van petroleum gedaald waardoor hij met verlies had moeten verkopen.  Een gewoon marktverschijnsel dus.

Op 24 maart 1882 kocht Alphonse, “slachter, wonende te Ledeberg, Tooverystraat 82” voor 1.605 fr. een perceel bouwgrond te Ledeberg in de Langestraat.  Het was onderdeel van een verkaveling (kadastraal gekend als Ledeberg nr. 130) en werd verkocht door de familie Van den Hecke, grondeigenaars uit Bonheiden bij Mechelen.  Het perceel was aan de straatkant 4,80 meter breed, had een onregelmatige vorm en was in totaal 142m2 70cm2 groot.  Een bedrag van 605 fr. werd onmiddellijk betaald, de resterende 1.000 fr. zou over een periode van maximaal 10 jaar worden betaald tegen een rente van 4,5%.[ref]RAG, notariaat Léon Nève Gent, nr. 22, akte 62 dd. 24/03/1882.[/ref]  Alphonse liet op het perceel een nieuwe winkelwoning bouwen voortaan gekend als “Langestraat nr. 144”.  Net om de” hoek kocht hij op 5 februari 1886 nog een perceeltje “ten voorhoofde in de Arsenaalstraat”.  De achterzijde grensde aan zijn eigen perceel waardoor hij zijn zaak kon uitbreiden.  Om alles te bekostigen ging Alphonse op 16 november 1886 een lening aan van 6.000 fr bij Louis Watcant, koophandelaar te Gent, Langemunt.  De lening liep over 5 jaar tegen een jaarrente van 4,5%.  Als onderpand werd een hypotheek gevestigd op “twee aaneenpalende nieuw gebouwen woonhuizen en erf te Ledeberg op den hoek der Lange- en Arsenaalstraat en getekend in de Langestraat nr. 144 en in de Arsenaalstraat nr. 1.”  Deze hypotheek kwam bovenop een nog lopende hypotheek in het voordeel van herbergier Vermeire voor een bedrag van 4.000 fr.[ref]RAG, notariaat Léon Nève Gent, nr. 39, akte 231 dd. 16/11/1886.[/ref]  Waarschijnlijk was het huis in de Langestraat gebouwd met de 4.000 fr. die in 1882 was ontleend.  Bij de overname/opstart en uitbouw van de slagerij was Alphonse ook financiële geholpen door zijn vader.  Die voorschotten, giften en leningen kwamen bij het overlijden van vader Eugenius ter sprake en tijdens de eerste familiale schermutselingen over de verdeling van de nalatenschap (die 8 jaar zouden duren) viel Alphonse bij zijn moeder uit de gratie.  September 1884 liet deze zelfs een testament opmaken waarbij Alphonse uitgesloten werd van het “part en deel mijner erfenis waarover de wet mij toelaat te beschikken”.  Een testament, dat Alphonse waarschijnlijk onbekend was, dat nooit werd herroepen.  Bij de definitieve afrekening van vader Eugenius’ nalatenschap bleek dat Alphonse zijn moeder nog 3.218 fr. schuldig was.  Dit bedrag werd, net zoals voor de andere kinderen het geval was, omgezet in een soort lijfrente waarbij hij zijn moeder enkel 4% rente/jaar diende te betalen.  Alphonse was één van de enige kinderen die zich aan de afspraak hield.

Van het echtpaar Capiteyn – De Roose zijn volgende kinderen bekend:

A) Capiteyn Marie Elodie (°Ledeberg 8/02/1868, +Gent 1/10/1943). Ze huwde te Ledeberg op 21/11/1906 met Louis Hoste (°Gent 29/01/1853), weduwnaar van Maria Carolina Dammekens (+Ledeberg 6/12/1899). Zoon van Aloysius Jacobus Hoste en Nathalia Geirnaert.  Toen ze huwde was ze “vleesschouwster” en woonde ze nog bij haar ouders.  Hij was “zonder beroep” en woonde in Sint-Denijs-Westrem.  Hun huwelijkscontract werd verleden voor de Gentse notaris Jules Fobe op 19/11/1906.

B) Capiteyn Julien / Jules (°Ledeberg 28/01/1870, +na 2/03/1920). Met een slager als vader hoeft het misschien niet te verwonderen dat hij als oudste zoon ook in de vleeshandel actief werd. Als tiener leerde hij de “stiel” echter bij een collega van vader.  Op 1/09/1883 diende de 13-jarige “Jules” zich voor de Gentse politierechtbank te verantwoorden omdat hij niet gekeurd ossenvlees de stad had binnengebracht.  Werkgever Jan Verspeeten, een 32-jarige slager uit Ledeberg, werd als “burgerlijk verantwoordelijke” veroordeeld tot 10 frank boete.[ref]RAG, Vredegerecht Gent (R216), nr. 72, zitting 1/09/1883.[/ref]

Op 19/11/1919, Julien was toen veekoopman en woonde in de Gentse Oude Scheldestraat 1, werd tegen hem proces verbaal opgemaakt omdat hij had nagelaten “zeven runddieren verdacht aangedaan te zijn van besmettelijke ziekten” aan te geven bij de overheid.  Gevolg was dat hij op 8/03/1920 werd veroordeeld tot 100 frank boete of een maand gevangenis.[ref]RAG, Rechtbank Eerste Aanleg Gent, correctioneel (R40), nr. 18, zitting 8/03/1920.[/ref]

C) Capiteyn Marie Louise (°Ledeberg 7/08/1871, +na 1895). Huwde te Ledeberg op 14/08/1895 met Achilles Desiderius De Cuyper (°Gent 4/01/1867), bediende.

D) Capiteyn Marie Camille (°Ledeberg 17/11/1873, +Ledeberg 20/04/1899), deel van een tweeling.

E) Capiteyn Marie Julienne (°Ledeberg 17/11/1873, +na 11/04/1906), deel van een tweeling. Huwde te Ledeberg in 1900 met Frans Van Eeghem (°Ledeberg 25/12/1878, +na 11/04/1906). Het echtpaar werd op 11/04/1906 gedomicilieerd in Sint-Amandsberg, Ondernemersstraat 162.  Frans werd er ingeschreven als “ijzerenwegwerker”.

F) Capiteyn Alfred (°Ledeberg 26/04/1882, +na 1906). Huwde te Ledeberg op 5/09/1906 met de ca. 6 maanden zwangere Maria Mathilde Stoove (°Ledeberg 16/10/1880). Dochter van Joannes Franciscus Ludovicus Stoove, een Ledebergse handelaar, en Sidonia Hortensia Neerynck.  Hij was op het ogenblik van zijn huwelijk “vleesschouwer” en woonde nog thuis.

Uit dit huwelijk is één kind bekend:

– Capiteyn Firmin Alfons (°Ledeberg 21/12/1906, +Montigny le Tilleul, Frankrijk, 12/06/1994)  Toen hij werd geboren woonden zijn ouders Brusselsesteenweg nr. 147 te Ledeberg.  Ondanks zijn overlijden in Frankrijk werd hij in Gent begraven.

6) CAPITEYN Benjamin (°Destelbergen 31/01/1845, +Sint-Amandsberg 9/05/1934)

(zie verder)

7) CAPITEYN Benedictus (= Benoit) (°Oostakker wijk Sint-Amandsberg 8/05/1847, +Gent 16/07/1902).  Toen zijn ouders op 19 september 1867 verhuisden naar de Meersstraat/Halvemaanstraat, om er een  chocoladebedrijfje over te nemen, verhuisde Benedictus mee.

Benoit huwde te Gent op 11 september 1872 met Pelagia Coppens (°Lochristi 1/12/1846, +Gent 28/03/1892), dochter van wijlen Ferdinandus Coppens en Julia Schatteman (+voor 28/03/1892), een “wasscheresse” in Lochristi.  Benoit was dagloner, Pelagia dienstmeid en gedomicilieerd in de Gentse Sint-Jorisstraat.  November 1872 werd het jonge paar in Gent gedomicilieerd.  Zeker vanaf maart 1873 woonden ze op de Gentse Vrijdagmarkt.  9/1877: arbeider, Vrijdagsmarkt (vrouw herbergierster) Benoit bleef dagloner maar was in de jaren 1872 – 1892 ook herbergier in bijberoep.  Het was echter in de eerste plaats zijn vrouw die de herberg draaiende hield (zowel in 1873 1877 als in 1884).  In december 1888 hield hij herberg op de Gentse Lakenmarkt, net naast de Vrijdagmarkt.  Natuurlijk werd daar af en toe nog “drank na d’uur” geschonken.  Bij betrapping diende Benoit zich voor de politierechter te verantwoorden.[ref]RAG, Vredegerecht Gent (R216), nr. 78, zitting 1/12/1888.[/ref]  In 1890 verhuisde de herberg naar de Wolvensteeg te Gent, een zijstraat van de Vrijdagmarkt.

Bij de definitieve afrekening van vader Eugenius’ nalatenschap bleek dat Benoit zijn moeder nog 698 fr. schuldig was.  Dit bedrag werd, net zoals voor de andere kinderen het geval was, omgezet in een soort lijfrente en hij hoefde zijn moeder enkel 4% rente/jaar te betalen.  Een afspraak waar Benoit zich niet aan hield.  Hij overleed op 16/07/1902 in het burgerlijk hospitaal “De Bijloke” te Gent en was toen als dagloner gedomicilieerd op de Gentse Kraanlei.  Enkele weken later overleed zijn moeder.  Het gevolg was dat het Benoits kinderen/erfgenamen waren die bij de verdeling van de nalatenschap van hun grootmoeder voor de achterstallige intresten over de lijfrente mochten opdraaien.  Ze kregen dan ook een negatieve erfenis toegewezen en dienden elk 72 fr 87 toe te leggen.

Van het echtpaar Capitaine-Coppens zijn acht kinderen bekend.  In 1879 werden er zelfs twee geboren: één in januari, het tweede in november.  Tussen de kinderen was de verstandhouding blijkbaar goed want zeer regelmatig traden ze voor elkaar op als getuige bij huwelijken en aangiften van geboorten.

A) doodgeboren jongentje (Gent 12/03/1873)

B) Capiteyn Julianus Ivo (°Gent 23/12/1875, +Gent 30/07/1911). Woonde in Gent op verschillende adressen: Gelukstraat (7/1902), Groenstraat (2/1903, samen met zijn zus Romanie, haar echtgenoot en broer Jacobus Capiteyn), Lange Schipgracht (8/1904). Telkens was hij er ingeschreven als borstelmaker.  Hetzelfde beroep vonden we terug in 11/1904 en 12/1906.

C) Capiteyn Oscar Stephanus (°Gent 7/09/1877, +Gent 31/01/1880)

D) Capiteyn Julia Eugenia Leopoldina (°Gent 2/03/1874, +na 19/02/1903). Huwde te Gent op 21/02/1900 met Victor Van De Wattyne (°Sint-Amandsberg 16/11/1876).  Zij was toen fabriekwerkster in Gent, hij brouwersgast gedomicilieerd bij zijn moeder in Sint-Amandsberg.  Het echtpaar woonden vanaf 14/03/1900 in Sint-Amandsberg, Heilig Hartstraat.  Voor juli 1902 verhuisden ze in dezelfde gemeente naar de Hoogstraat.  Telkens werd Julia als “huishoudster” teruggevonden.

Van dit echtpaar is één kind bekend:

Van De Wattyne Clara (°Sint-Amandsberg 16/09/1901)

E) Capiteyn Romania Coleta (°Gent 8/01/1879, +Gent 7/02/1920). Huwde te Gent op 24/04/1901 met Desiderius Ernestus Diegenant (°Gent 24/01/1880). Romania was toen fabriekwerkster, Desiderius meubelmaker.  Het echtpaar woonde in juli 1902 in de Wasstraat nr. 8 te Gent.  Adres waar ook haar broer Jacobus gedomicilieerd was.  Februari 1903 woonde ze met haar man in de Groenstraat nr. 14 te Gent.  Adres waar ook haar broers Julius en Jacobus gedomicilieerd waren.  Voor 1910 verhuisden ze naar Sint-Amandsberg, Gentbruggestraat 172.

F) Capiteyn Jacobus Octavus Michael (°Gent 18/11/1879, +na 19/12/1906). Woonde in juli 1902 in de Wasstraat nr. 8 te Gent (waar ook zijn zus Romanie en haar man gedomicilieerd waren), maar hij verbleef toen tijdelijk in het burgerlijk hospitaal. Hij was toen sigarenmaker.  Februari 1903 woonde hij in de Groenstraat nr. 14 te Gent, waar ook zijn zus Romanie, haar echtgenoot en broer Julius gedomicilieerd waren.

Hij huwde te Gent op 27/12/1905 met Eugenia Misschaert (°Gent 11/11/1885), dochter van Joannes Misschaert (kuiper) en Stephania Pharaïldis De Groot.  Van het echtpaar was een jaar eerder een voorechtelijk kind geboren en overleden.  Toen ze huwden was Jacobus sigarenmaker en woonde hij in de Lange Schipgracht te Gent, Eugenia was fabriekwerkster, enkele maanden zwanger.  Ze woonde tot haar huwelijk in de Gentse Korte Steenstraat bij haar ouders.  Juli 1906 woonde het echtpaar Capiteyn-Misschaert in de Lange Schipgracht te Gent.  Op 26/05/1907 werd het echtpaar gedomicilieerd in Sint-Amandsberg, Hoogstraat 8.  Jacobus werd er ingeschreven als sigarenmakersgast”, zijn echtgenote als “riemenmaakster” (= katoenweefster).  Na verloop van tijd werd Jacobus leurder.[ref]Dienstencentrum Sint-Amandsberg, archief Burgerlijke Stand, bevolkingsregister 1910-1920, boek 27 folio 36.[/ref]

Van het echtpaar zijn vier kinderen bekend:

a) Capiteyn Victor Amandus (°Gent 10/05/1904, +Gent 2/08/1904). Het voorechtelijk geboren kind overleed ten huize van zijn moeder in de Korte Steenstraat. Als vader wordt expliciet Jacobus Capiteyn vermeld.

b) Capiteyn Armandus Leopoldus (°Gent 17/06/1906, +Gent 29/07/1906). Het kind overleed niet bij zijn ouders thuis, maar in de Gentse Zandstraat.

c) Capiteyn August Armand (°Sint-Amandsberg 8/06/1908, +Ledeberg 8/09/1908). Het kind overleed in de Kapelstraat in Ledeberg, waarna de akte werd doorgestuurd naar Sint-Amandsberg waar het gezin gedomicilieerd was.

d) Capiteyn Germaine Amanda (°Sint-Amandsberg 8/05/1911, +Gent 26/05/1914)

G) Capiteyn Leocadie Seraphina (°Gent 26/08/1881, +na 4/06/1910). Ze beviel van een voorechtelijk kind dat slechts één jaar oud werd:

a) Capiteyn Sidonia Juliana (°Gent 11/05/1901, +Gent 15/05/1902). Toen het kind overleed woonde Leocadie op de Dendermondsesteenweg te Gent en was ze fabriekswerkster.

Dit was nog steeds zo toen ze te Gent op 23/11/1904 huwde met Emile Joannes Nobels (°Lokeren 9/06/1882).  Hij was eveneens fabriekswerker en woonde aan de Dendermondsesteenweg grondgebied Gent bij zijn moeder.  Op 4/06/1910 werd het echtpaar in de Schilderstraat nr. 2 te Sint-Amandsberg gedomicilieerd.

Van het echtpaar Nobels-Capiteyn is één kind bekend:

b) Nobels Renatus Juliaan (°Gent 28/12/1904, +na 4/06/1910)

H) Capiteyn Victor Justinus (°Gent 4/11/1882, +Gent 17/03/1884)

I) Capiteyn Maria Leopoldina Eleonora (°Gent 16/08/1884, +Gent 8/12/1961). Was in juli 1902 gedomicilieerd in Gent en fabriekwerkster. Ze beviel van een voorechtelijk kind dat slechts één maand oud werd:

a) Capiteyn Germana Leopoldine (°Gent 16/10/1905, +Gent 23/11/1905)

Maria huwde te Gent op 19/12/1906 met Augustinus Franciscus Vaernewyck (°Ledeberg 2/05/1884, +na 8/1907, voor 11/1921). Zij was toen fabriekwerkster en woonde in de Gentse Oostakkerstraat, hij was werkman bij de “staatsspoorweg” en woonde bij zijn moeder in Ledeberg.  Aanvankelijk woonde het echtpaar in Ledeberg, maar op 14/08/1907 werden ze gedomicilieerd in Sint-Amandberg, Nijverheidstraat 29.  August werd er ingeschreven als “ijzerenwegbediende”.  Maria huwde na x tijd weduwe te zijn geweest te Gent op 26/11/1921 met Ludovicus Victor Vermeulen.

J) Capiteyn Clementina Leopoldina Maria (°Gent 14/12/1885, +Gent 27/02/1952). Was in juli 1902 gedomicilieerd in Gent en fabriekwerkster. Op 22/03/1906 verhuisde ze naar Sint-Amandsberg, Hoogstraat 22 maar bleef officieel gedomicilieerd bij haar oudere broer Jules/Julianus in Gent.  Ze verdiende toen de kost als katoenbewerkster.  Juli 1908 verhuisde ze terug naar Gent.

Huwde te Gent op 27/08/1910 met Arthur Verhé (°Gent 14/03/1885).  Zij was toen naaister en woonde op de Dendermondsesteenweg te Gent, hij was barbier en woonde in Sint-Amandsberg bij zijn vader.

8) CAPITEYN Maria Catharina (°Oostakker wijk Sint-Amandsberg 8/01/1850, +Gent 31/03/1928).  Toen haar ouders op 19 september 1867 verhuisden naar de Meersstraat/Halvemaanstraat, om er een chocoladebedrijfje over te nemen, verhuisde Maria Catharina mee.  Op 26/03/1865 werd ze betalend lid van de “Congregatie van Maria”.[ref]RAG, parochie Sint-Amandus Sint-Amandsberg (PAR424), nr. 809 ledenlijst “Congregatie van Maria”.[/ref]

Enkele jaren later huwde ze te Sint-Amandsberg op 18 september 1872 met Seraphinus Lippens (°Eeklo 23/08/1848, +Gentbrugge 13/03/1890) die als “voerman” de kost verdiende.  Maria was toen een tweetal maanden zwanger.  Het echtpaar vestigde zich in Ledeberg waar Seraphin afwisselend stond ingeschreven als mulder, werkman en voerman.  Volgende kinderen werden er geboren:

8.1) Lippens Francisca (°Ledeberg 13/03/1873)

8.2) Lippens Maria Bertha (°Ledeberg 28/07/1874)

8.3) Lippens Bernard (°Ledeberg 26/06/1875)

8.4) Lippens Francis Hypoliet (°Ledeberg 11/02/1878)

8.5) Lippens Stephanus Clemens (°Ledeberg 4/08/1879, +Gentbrugge 30/10/1889)

8.6) Lippens Alphonse (°Ledeberg 30/11/1880)

Na verloop van tijd liep het mis.  Maria had het in die mate bont gemaakt dat haar echtgenoot op 23/01/1886 de echtscheiding vroeg.[ref]RAG, Rechtbank Eerste Aanleg Gent, burgerlijke zaken (R39), nr. 216 echtscheidingen 1881-1886, zitting dd. 23/01/1886.[/ref]  Op 24/08/1883 had Maria de echtelijke woonst verlaten “pour suivre un amant, le nommé François Dhondt, marchant de moules”.  Ze was met haar minnaar in Gent gaan samenwonen, mogelijk in nogal penibele omstandigheden want ze woonden bij anderen in.  Verschillende keren had ze geweigerd “de réintégrer la domicille conjugal”.  De buitenechtelijke relatie was ruim voor augustus 1883 begonnen en verschillende personen waren getuige geweest dat ze zich overgaf aan “ambrassements criminels”.  Na een klacht van Lippens was Dhondt eerder door de correctionele rechtbank veroordeeld voor bedreigingen, maar dat had niets aan de feiten veranderd.  Dat Lippens in 1886 uiteindelijk toch de echtscheiding vroeg kwam omdat kort daarvoor Maria was bevallen van een dochter: Clementina.  Iets wat men voor Lippens verborgen had gehouden.  Deze verklaarde voor de rechtbank uitdrukkelijk dat dit kind onmogelijk van hem kon zijn.  Controle van de burgerlijke stand van Gent, Gentbrugge en Ledeberg toont dat er geen Clementina Lippens of Clementina Dhondt werd geboren of aangegeven.  Wel een Clementina Leopoldina Maria Capiteyn (°Gent 14/12/1885, +Gent 27/02/1952), maar deze werd aangegeven als de dochter van Benedictus Capiteyn en echtgenote Pelagia Coppens.  Had Maria haar buitenechtelijke dochter naar haar broer en schoonzus “doorgeschoven”?  Of was Lippens gewoon verkeerd ingelicht?  Tot een formele echtscheiding kwam het blijkbaar niet want Seraphin Lippens overleed in 1890 als echtgenoot van Marie Capiteyn.  En Marie huwde als weduwe Lippens op 29/03/1893 te Gent met haar minnaar Petrus Franciscus Dhondt (°Gent 19/11/1846, +Gent 26/03/1911).  Zij was toen zonder beroep, hij “zandleurder”.  Augustus 1902 woonde het echtpaar in de Zwijnaardsesteenweg nr. 561 te Gent.

Tijdens de acht jaar durende schermutselingen over de verdeling van vader Eugenius’ (+mei 1883) nalatenschap hield Marie zich ver van de familie.  Op de familiebijeenkomst van 23 februari 1885 liet ze zich vertegenwoordigen door echtgenoot Seraphin Lippens.  Drie weken later regelde Marie een notariële volmacht[ref]Volmacht verleden door notaris Augustus Fraeys te Gent op 11/03/1885.  Deze volmacht werd gebruikt op 18/08/1885, 13/10/1886, 27/10/1886, 5/02/1891 en 18/08/1902[/ref] waardoor ze zich de volgende 20 jaar bij elke officiële familiebijeenkomst liet vervangen door een neutrale gevolmachtigde.

9) CAPITEYN Heliodorus Leo Constantinus (°Oostakker wijk Sint-Amandsberg 18/06/1852, +Gent. 12/06/1913).

Zeer jong, nauwelijks 9 jaar oud, verhuisde hij op 14/10/1861 naar Gent.  Zijn ouders bleven in Sint-Amandsberg wonen.  Werd hij uitbesteed bij familie?  Of ging hij ergens in de leer?  Hij werd terug met zijn ouders herenigd op 28/12/1864 toen hij gedomicilieerd werd in Sint-Amandsberg Verkortingsstraat 23.  Toen zijn ouders op 19 september 1867 verhuisden naar de Meersstraat (nu Halvemaanstraat), om er een chocoladebedrijfje over te nemen, verhuisde Heliodorus mee.  Op 8 september 1874 ging het richting Gent.  Aanvankelijk was hij magazijnier.  4/1876: dagloner, Sint-Jacobs.  Van 1876 tot 1878 was hij herbergier bij Sint-Jacobs te Gent.  Op 17/11/1877 werd hij door de politierechter tot 2 frank boete veroordeeld omdat hij na sluitingstijd nog drank had geschonken.[ref]RAG, Vredegerecht Gent (R216), nr. 66, zitting 17/11/1877.[/ref]  Vanaf 9 juni 1880 hield hij herberg op de Antwerpsesteenweg, Sint-Amandsberg.  8/1884: dagloner, Sint-Amandsberg Februari 1885 was hij werkman.  Mei 1885 verhuisden ze naar de Braeckmanstraat in Sint-Amandsberg.  Op 14 augustus 1880 verwierf hij het stemrecht voor de provincieraad, nadat hij al eerder het gemeentelijk stemrecht bezat.  In Sint-Amandsberg bezaten toen 317 inwoners het gemeentelijk stemrecht, 204 het provinciaal stemrecht, en 102 het stemrecht voor de Wetgevende Kamers.

Huwde te Gent op 9 december 1874 met Eugenia Seraphina Van Huffel (°Lochristi 19/10/1846, +Sint-Amandsberg 5/01/1913), dochter van wijlen Constantinus Van Huffel en Nathalia De Schrijver, winkelierster te Lochristi.  Hij was toen arbeider en woonde op de Gentse Vrijdagmarkt.  Officieel was hij echter nog bij zijn ouders gedomicilieerd in Sint-Amandsberg.  Eugenia was dienstmeid en woonde in de Sint-Jacob-Nieuwstraat.  Op 5 mei 1885 verhuisde hij naar de Braeckmanstraat nr. 5 te Sint-Amandsberg.  Augustus 1902 woonde het gezin in de Achterstraat nr. 53 te Sint-Amandsberg waar Heliodorus werd ingeschreven als magazijnknecht.  Hij overleed echter in Gent.

Van het echtpaar Capiteyn-Van Huffel zijn drie kinderen bekend die allen jong stierven:

  1. A) Capiteyn Arthur Victor (°Gent 28/04/1876, +Gent 4/09/1876)
  2. B) Capiteyn Irma (°Sint-Amandsberg 3/06/1880, +Sint-Amandsberg 26/02/1883)
  3. C) Capiteyn Maria Josepha (°Sint-Amandsberg 8/02/1883, +Sint-Amandsberg 8/02/1886).

Enkele maanden nadat het echtpaar Capiteyn-Van Huffel hun laatste kind verloor namen ze eind augustus 1886 twee neven en een nichtje in huis: “bloemistgast” Gustaaf Van Huffel (°Destelbergen 24/02/1875), “tabaksnijder” Heliodorus Leo Van Huffel (°Destelbergen 2/04/1876) en Clara Coleta Van Huffel (°Destelbergen 3/01/1873).  Deze zouden jarenlang bij hun oom en tante blijven wonen.

[ref]versie 2018[/ref]