Over de tong in Schelle

In 1717 was Anthony in Schelle ongetwijfeld het onderwerp van vele gesprekken want hij had het toch wel zeer bont gemaakt. Hij had een jonge vrouw uit een vooraanstaande familie zwanger gemaakt en haar vervolgens in de steek gelaten om nog tijdens de zwangerschap met iemand anders te huwen. De gedumpte vrouw was bovendien de schoonzus van Anthony’s eigen zuster.

Met de dorpspastoor was hij verschillende keren in aanvaring gekomen en met zijn alternatief “huwelijk” had hij de man in diens eigen kerk belachelijk gemaakt.

Wegens creatief boekhouden en langdurige afwezigheid was hij ontslagen als tolontvanger waarna de vader van zijn gedumpte verloofde voor de aanzuivering van de kastekorten diende op te draaien.

Er liep tegen hem een klacht voor de plaatselijke schepenbank in verband met de niet terugbetaling van een lening en hij was ook voor de kerkelijke rechtbank van het bisdom Antwerpen gedaagd.

En dan was er nog de nakende geboorte van zijn buitenechtelijk kind. Op 8 oktober 1717 was het zover en beviel Maria Theresia Quarteer van een dochter.[ref]De door Anthony Capitaine in de steek gelaten Maria Theresia Quarteer huwde op 5 mei 1726 te Schelle met Johannes Hendrik Brameir/Braumeir/Bremeyr (+Wilrijk 27/02/1776), chirurgijn van de Sint-Bernardusabdij te Hemiksem. Tussen 1727 en 1739 werden in Schelle zes kinderen van dit echtpaar gedoopt. Daarna week het echtpaar uit naar Wilrijk.[/ref] De moeder was ongehuwd, dus was er een probleem. Als buitenechtelijk kind zou ze de familienaam “Quarteer” krijgen, maar het doopsel was voor de pastoor een gelegenheid om wraak te nemen op zijn kwelgeest. Het kind werd in het doopregister ingeschreven als “Anna Catharina Theresia, filia illigitima Antonii Capityns et Maria Teresia Carteel” (= Quarteer). Opmerkelijk was dat Anthony’s zuster, Anna Catharina Capitijns, de familieband bekrachtigde door doopmeter van het kind te worden.[ref]In schril contrast hiermee hebben we vastgesteld dat bij geen enkel doopsel van de minstens 10 kinderen die later uit het huwelijk Capitaine-Moreau werden geboren, er een zus Capitaine als doopmeter werd teruggevonden.[/ref]

Twijfel over het vaderschap was er dus niet en naarmate dit kind zou opgroeien, zou het een blijvende beschuldiging vormen aan Anthony’s adres. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat het jonge echtpaar Capitaine – Moreau na hun huwelijk in mei 1717 uit Schelle wegtrok.

Schelle, doopregister: “1717 8 octoberis, baptizata est Anna Catharina Teresia filia illigitima Antonii Capitijns et Maria Teresia Carteel. Suscriptores Joannes Petrus Carteel et Anna Catharina Teresia Capitijns.

 

Niet al goud wat blinkt

Uit tientallen notariële akten blijkt dat het echtpaar Capitaine – Moreau de eerste jaren van hun huwelijk afwisselend in Leuven en Brussel verbleef. Zeker Leuven was een verstandige keuze. Een neef van Theresia Moreau was er in 1707 burgemeester geworden en deze Jean Jacques van de Ven was in 1711 zelfs beloond met de titel “burggraaf van Leuven”. Sinds 1712 was hij ook ontvanger van de Staten van Brabant in het fiscaal kwartier Leuven. Een man dus die de werkloos geworden Anthony eventueel aan een nieuwe betrekking kon helpen.

Een nieuwe betrekking was broodnodig want ondertussen was het duidelijk dat alle bezittingen van de (schoon)familie Moreau-Reynbouts door schuldeisers waren aangeslagen en een gedwongen verkoop onafwendbaar was.

Gelukkig telde de familie ook een suikertante. Op 28 mei 1717, een 10-tal dagen na hun huwelijk, verschenen Anthony en Theresia samen met (schoon)moeder Philippine Reynbouts voor een Brusselse notaris. Philippine trad op als executrice van het testament van haar zuster Maria Adriane Theresia Reynbouts. Vooraleer in het klooster te treden en “dood voor de wereld” te zijn, had ze haar bezittingen toebedeeld aan haar neven en nichten: de vijf kinderen Moreau.

Tante kende echter haar pappenheimers en om de neven en nichten tegen jeugdige onbezonnenheid te beschermen had ze bepaald dat deze voor de leeftijd van 30 jaar niet vrij over hun erfdeel konden beschikken, laat staan er stukken van verkopen. Het geld was echt bedoeld als een appeltje voor de dorst. Er was één kleine uitzondering. Indien een kind Moreau voor de leeftijd van 30 jaar koos voor een religieus leven of huwde, mocht er éénmalig 2.000 gulden worden vrijgemaakt als een soort voorschot.

Deze clausule werd nu door Philippina Reynbouts ingeroepen. Ze liet door de notaris optekenen dat “alzo juffr. Theresia Clara Moreau, een der voorschreven kinderen haar alsnu tot den huwelijkse staat met Anthone Capitaine, collecteur (etc.) zich bevindende”, ze mocht beschikken over een deel van haar erfenis.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Nicolas Philippe De Cuyper notaris te Brussel, nr. 3.169 minuten 1717-1718, akte dd. 18/05/1717.[/ref] Een erfelijke rente van 800 gulden ten laste van de Staten van Brabant, sinds 1568 eigendom van de familie Reynbouts, zou worden verkocht. Aanvullend zouden “bossen gelegen tot Tielt (= Tielt-Winge) & Rillaert t’samen groot acht bunderen” worden verkocht of belast met een rente. Twee maanden later (dd. 17 juli 1717) gaven Anthony en echtgenote hun (schoon)moeder volmacht om op de bossen in Tielt-Winge en Rillaar een erfelijke rente van 300 gulden te vestigen.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Nicolas Philippe De Cuyper notaris te Brussel, nr. 3.169 minuten 1717-1718, akte dd. 17/07/1717.[/ref]

In scherpe bewoordingen werd op 2 november 1717 de volmacht ingetrokken door de tijdelijk in Brussel verblijvende Anthony, mede namens zijn in Leuven wonende en ondertussen zwangere echtgenote.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Nicolas Philippe De Cuyper notaris te Brussel, nr. 3.169 minuten 1717-1718, akte dd. 2/11/1717.[/ref] Een aanwijzing dat de verstandhouding binnen de familie was bekoeld? Voelde Anthony zich bekocht? Daar was zeker reden toe.

Hoe groot de liefde/aantrekkingskracht was die Anthony voor Theresia Moreau had doen kiezen is onbekend. Indien hij echter uit berekening zijn vorige verloofde, de zwangere notarisdochter Quarteer, had gedumpt, kwam hij zwaar bedrogen uit. Nauwelijks zes maanden na zijn huwelijk was duidelijk dat ondanks blauw bloed, wapenschild, respectabele voorouders, invloedrijke verwanten en laten we hopen goede tafelmanieren, … zijn schoonfamilie volledig aan de grond zat.

De familie Moreau – Reynbouts was er financieel zelfs slechter aan toe dan de familie Capitaine want uitzichtloos overladen met schulden. Zonder dat ze een diefstal of tegenslag als verzachtende omstandigheid kon aanvoeren. Reeds jaren overleefden de verschillende gezinsleden Moreau op krediet dat ze door hun naam en status links en rechts wisten los te weken. Zelfs Anthony was slachtoffer geworden van zo een creatieve truc.

Toen schoonmoeder Reynbouts zich op 8 maart 1717 borg stelde voor Anthony’s ambt van tolontvanger had ze aanvankelijk haar heerlijkheid Stalle in Ukkel als onderpand ingebracht. Dit was niet doorgegaan en uiteindelijk was op 19 mei een pachtgoed in Bekkevoort als onderpand ingebracht. Niet omdat er keuze te over was qua onroerende bezittingen. Wel omdat de Raad van Brabant, het hoogste gerechtscollege van het hertogdom, gelet op de vele schulden van weduwe Reynbouts op 22 maart 1717 een deurwaarder opdracht had gegeven om bewarend beslag te leggen op “la seigneurie haute, moyenne et basse de Stalle et Overhem avec droits seigneuriaux, apendances et dépendances, la cens (= het leen) communément appelée t’hof ten Haene et anciennement t’hof ten Steene” met een tuin die ongeveer een bunder groot was. Er was tevens bewarend beslag gelegd op een visvijver met de daaraan verbonden twee waterreservoirs en op verschillende percelen land, weide en bos. Samen goed voor 19 bunder 2 dagwand.[ref]RAAnd, Raad van Brabant griffies, nr. 954 algemene vonnisboeken bovengriffie Schouten 1718, vonnis 70.[/ref]

Het bleef niet bij bewarend beslag. Alles werd enkele maanden later op last van de overheid openbaar verkocht in de hoop de vele schuldeisers toch iets te kunnen terugbetalen. Zelfs het eeuwenoude en ondertussen grotendeels symbolisch geworden “droit de pâturage (= graasrecht) dans la forets de Soigne qu’on appelle drift de douze vaches, deux chevaux, vingt cinq moutons, et seize cochons ensuite des lettres de privilège de Philippe de haute mémoire duc de Bourgogne et du Brabant du 15 janvier 1439” ging in september 1717 onder de hamer.

Alles was echter met zulke zware achterstallige hypotheken en renten belast dat na drie zitdagen niemand een bod had uitbracht. Uiteindelijk werden op 12 januari 1718 de goederen gewoon aan de grootste schuldeiser toegewezen mits het betalen van een “opleg” boven zijn schuldvorderingen van 10.500 gulden. Ruim onvoldoende om de talrijke hypotheken te lichten of andere schuldeisers te betalen. De familie Moreau – Reynbouts hield dus geen cent over aan de verkoop en was de toch wel mooie titel “Heer (of Vrouwe) van Stalle” kwijt.

 

Een financieel moeras

Minder dan een jaar nadat hij was gehuwd werd Anthony, mogelijk meer dan hem lief was, betrokken bij het financieel debacle van zijn schoonfamilie.

Als lid van een familieraad diende hij zich voorjaar 1718 uit te spreken over een verzoekschrift dat zijn schoonmoeder had gericht tot de Raad van Brabant. “Philippina Clara Reynbouts, weduwe wijlen Sieur Desideratus Moreau in zijn leven Heer van Stalle” schreef “het ongeluk gehad hebbende van hare voorschreven man te verliezen over vier jaren & zich belast gevonden hebbende met een grote familie van vijf kinderen tot alimentatie, opvoeding & onderhoud”. Ondanks de openbare verkoop van onder andere de heerlijkheid Stalle had weduwe Reynbouts voorjaar 1718 nog een openstaande schuld van minimaal 9.222 gulden Brabants en geen enkele bron van inkomsten. Een gigantisch bedrag in het licht van de 240 gulden welke een garde bij de douane per jaar verdiende. Het grootste deel van de schulden was tijdens haar huwelijk ontstaan door lening na lening aan te gaan, en door de jarenlange niet-betaling van intresten op deze leningen en hypotheken. Ook waren er de kosten van een verloren proces tegen baron Van Hamme.

Daar kwam bij dat na het overlijden van haar man (+Limbourg 29/09/1714) weduwe Reynbouts de tering absoluut niet naar de nering had gezet. Het overzicht van de openstaande rekeningen is ontluisterend. Ze had schulden gemaakt door de aanschaf van “porceleine the & chocolat tassen, etc, schotels, tailloiren etc.” Ze was loon schuldig aan “hare knecht en meise”, 70 gulden aan “Sieur Papyne meester kleermaker over het maken van vrouweklederen”, 10 gulden voor “enige onderkleren”, 59 gulden voor kleren van haar oudste zoon, 201 gulden aan “Sieur Michel over geleend geld, geleverd bier & alimentatie” (= voedsel), ca. 300 gulden aan personen in Brussel en Ukkel “over brood, bier, zout, olie, smout”, 14 gulden aan de “bakkerij bij de Hallepoort”, 29 gulden voor “zijde, linten, naalden & spelle”, 56 gulden voor “boeken van studie, kerkboeken, registers en landkaarten”, 21 gulden “aan doctor Parisie voor zijne visite” en ook een Brussels apotheker had geld te goed. Er was een schuld van 75 gulden voor “tafelkosten” voor haar jongste zoon, 113 gulden “aan juffr Govaerts geestelijke dochter tot Lier (= waarschijnlijk een begijn) voor mondkosten gedaan voor hare twee kleine dochterkens”, 246 gulden “aan het klooster van de Capucinessen over geleend geld”, 56 gulden aan de “paters Predikheren tot Vilvoorde over mondkosten van hare jongste zoon”, 150 gulden aan de “notarissen Cuyper senior en junior voor hun devoiren”. Zelfs “aan haar twee wasscheresse tot Leuven en Brussel” was weduwe Reynbouts 21 gulden schuldig. Kortom weduwe Reynbouts leefde van ‘s morgens tot ‘s avond, dag na dag, op krediet.

Schulden waarover in 1718 de “kredieteuren haar zijn molesterende” en zelfs dreigden met opsluiting in de gevangenis schreef ze in haar rekwest. Ze had echt dringend contanten nodig, maar als weduwe met minderjarige kinderen/erfgenamen kon ze niet vrij over haar bezittingen beschikken. Dus vroeg ze de Raad van Brabant toestemming om een aantal goederen te mogen verkopen:

– “ene rente van vijfduizend tweehonderd gulden(…) op de heren Staten int kwartier van Loven

– “een verpachte hoeve genaamd den Brule gelegen tot Becquevoort (= Bekkevoort) met dertien bunders daaraan wezende”.

Ze beloofde met de opbrengst haar schulden te voldoen. Bij een eventuele meeropbrengst zou 1.000 gulden kapitaal worden vastgezet, waarvan de rente voor haar onderhoud zou worden gebruikt zolang ze leefde.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.694 gezegelde brieven Vander Linden 1720.[/ref] Over haar vijf kinderen hoefde de Raad van Brabant zich niet echt zorgen te maken (beweerde ze).

Als enige erfgenamen van hun tante Maria Adriane Therese Reynbouts “geprofeste religieuze in het klooster der Visitantissen” beschikten ze elk over een mooie spaarpot. Dat door de verkoop het eigen familiepatrimonium voor de kinderen Moreau verloren ging was jammer, maar weduwe Reynbouts was van overtuigd dat het voor haar kinderen “niet redelijk zoude zijn dat hunne moeder van armoede & honger zoude moeten vergaan”.

De Raad van Brabant hield het antwoord in beraad en stelde voorwaarden: weduwe Reynbouts diende een overzicht voor te leggen hoe de schuld was opgebouwd, én er was een advies nodig van haar volwassen kinderen en naaste verwanten.

De familieraad kwam op 4 mei 1718 in Brussel samen en kon weinig anders doen dan zich bij de feiten neer te leggen. Dit resulteerde in volgende verklaring: “Wij onderschreven naaste vrienden der bovenstaande suppliante (Reynbouts) geëxamineerd hebbende den inhoud der zelve requeste bevinden den zelven conform te zijn aan de waarheid, zijn van gevoelens zonder correctie dat het verzoek haar mag worden toegestaan, als beter gedaan als gelaten.”[ref]De administratieve molens maalden langzaam en pas in februari 1720 gaf de Raad van Brabant definitief groen licht gaf voor de verkoop.[/ref] Behalve door “T. Moreau, zoon van suppliante. 27 jaar” en schoonzoon “A. Capitaine” was het stuk ook ondertekend door drie leden van de familie Vande Ven:[ref]De Vande Vens waren neven en nichten van Philippine Reynbouts via haar moeder (Joanna) Maria Ida Vande Ven (°Leuven 28/04/1641, +voor 16/10/1695), dochter van “Jean Vande Ven, chevalier, seigneur de Betz (= Geetbets), conseiller et receveur des Etats de Brabant au quartier de Louvain” en “dame Ida van Tilborg”.[/ref] J. Vande Ven, vicomte de Louvany,[ref]Jean Jacques Vande Ven (°Leuven Sint-Kwinten 10/04/1671, +Linden 19/02/1722). Hij was rentmeester van de Staten van Brabant en later schepen (1704-1707) en burgemeester (1707-1716) van Leuven. Hij was “Heer van Lathuy” (= Laatwijk). De Spaanse koning Karel III (later keizer Karel VI) kende hem op 5/05/1711 de titel “Burggraaf van Leuven” toe.[/ref] Vande Ven – dela Chapelle,[ref]Ida Cornelia Vande Ven (°Leuven Sint-Kwinten 24/05/1669, +Brussel Dominicanenkerk 6/04/1751). Ze was op 18/02/1703 in Sint-Goedele te Brussel gehuwd met de Franse ridder Marc Francois de Chaignon, “seignieur de la Chapelle, capitaine d’une compagnie de cavalerie de monseignieur de Montreveri”.[/ref] Adriaene G. Vande Ven.[ref]Adriana Glapira Vande Ven, dochter van Jean François Vande Ven en Suzanne Thérèse Stockmans.[/ref]

De financiële nood van (schoon)moeder Reynbouts werd in de brieven aan de Raad van Brabant in nogal dramatische bewoordingen beschreven, en dit was waarschijnlijk niet overdreven. Philippina Reynbouts’ jongste zoon, Francois Cornelis Moreau, schreef enkele jaren later dat in de periode 1717 – 1718 zijn moeder “n’ étais pas en état de l’alimenter (…), n’y aucun de ses frères et soeurs”.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.459 gezegelde brieven Loyens 1722.[/ref] Broer Thomas Adrianus Moreau schreef in 1720 dat hij de drie voorbije jaren “geen alimentatie bekomen en heeft van zijne ouders (waardoor hij) is geobligeerd geweest om te kunnen poursuiveren zijne studies (…) enige schulden te maken”.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.683 gezegelde brieven Subbincx 1720-1721.[/ref] Advocaat De Witte, toeziend voogd over hun minderjarige zussen “Philippine Francoise Josephe en Ida Sophie Elisabeth Moreau” schreef in januari 1722 dat de “twee minderjarige dochters zijn onverzien van betamelijke klederen en lijnwaad”.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.697 gezegelde brieven Vander Linden 1722.[/ref]

Sommigen hadden dit financiële debacle jaren eerder voorzien. Philippina’s zuster had vooraleer in het klooster te treden via testament (1711) de kinderen Moreau – Reynbouts net tot haar erfgenamen gemaakt “omdat zij voorzag dat de zelve kinderen uit den hoofde van hunne ouders ofte niet, ofte zeer weinig zouden profiteren” (= erven).[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.455 gezegelde brieven Loyens 1718.[/ref] Een meer dan correcte inschatting.

Tussen alle financiële perikelen door was er voor Anthony toch een lichtpuntje. Theresia Moreau was zwanger van hun eerste kind. Een bevalling in het tolhuis van Schelle, waar Anthony’s vader nog steeds woonde, was weinig aanlokkelijk. Het ging om een eerste bevalling die in het putje van de winter plaats zou vinden. Het tolhuis lag echter een flink eind buiten de dorpskom waardoor het tijdig optrommelen van een vroedvrouw waarschijnlijk niet evident was.

Men koos voor een bevalling in Leuven. Het was daar in de Sint-Pieterskerk dat op 10 februari 1718 Anthony’s eerste kind werd gedoopt. Belangrijk was dat zoon Arnoldus in het doopregister werd ingeschreven als een legitieme “Capitaine” alsof de ouders echt gehuwd waren.[ref]RABW, parochieregisters Leuven, parochie Sint-Pieter.[/ref] In Schelle zou dit mogelijk niet zijn gelukt. De kans was groot dat de pastoor van Schelle het kind als een “Moreau, illegitim” zou hebben ingeschreven. Iets waardoor deze genealogie er heel anders zou uitzien.

 

Elk voor zich

Niet enkel (schoon)moeder Reynbouts had financiële problemen. Ook het jonge echtpaar Capitaine – Moreau bleek niet in staat om de uitgaven op de inkomsten af te stemmen. De opbrengst uit de verkoop van een rente van 800 gulden die ze als “startgeld” bij hun huwelijk hadden ontvangen, bleek al snel in rook te zijn opgegaan.

Nauwelijks anderhalf jaar na hun huwelijk werden de bossen te Rillaar en Tielt-Winge op bevel van de Leuvense schepenbank in oktober 1718 in beslag genomen.[ref]In Tielt-Winge betrof het onder andere percelen bos “beneden het hoff van Beringhen” en “beneden den Galgenbergh” en een perceel “eycken scheerbosch geheeten den Utenput achter het Masenuys”. In Rilaar ging het o. a. om bos in de omgeving van “het Hermesvelt” en een perceel bos “gheeten de keeskamer”.[/ref] Anthony en Theresia hadden op de bossen een hypotheek van 400 gulden gevestigd maar bleken reeds het eerste jaar niet in staat om de intrest te betalen. Een poging om de bossen openbaar te verkopen werd door de overheid afgeblazen. De ca. elf bunder werden uiteindelijk overgedragen aan Maarten Jo(o)ris, de man van wie ze de 400 gulden hadden geleend. Dit gebeurde in ruil voor een “opleg” van 580 gulden Brabants. Een som waarvan Anthony en Theresia slechts de helft effectief in handen kregen. Van de koopsom werd 89 gulden afgehouden om Petrus Croons, de Leuvens stadsklerk, schadeloos te stellen voor de kosten van de inbeslagname, de betekening van stukken door deurwaarders, de pogingen tot openbare verkoop, enz. Bijkomend werd 125 gulden ingehouden om een schuld aan Geeraert Pillens uit Leuven te betalen en nog eens ruim 165 gulden voor de betaling van schulden aan Jan Haelen uit Diest.[ref]RAAnd, Raad van Brabant griffies, nr. 959 algemene vonnisboeken benedengriffie Van Ghindertaelen 1720, folio 153, registratie notariële akte verleden voor notaris Jacques A. Du Ry te Leuven dd. 7/12/1718.[/ref]

Alhoewel alles rechtsgeldig was verlopen, rees er tegen de verkoop verzet vanuit de familie Moreau. De oudste (schoon)broer, Thomas Adrianus Moreau, betoogde voor de Raad van Brabant dat 580 gulden veel te weinig was als “opleg” en dat hij en zijn mede-erfgenamen door de verkoop onrechtstreeks schade hadden opgelopen. Een officiële schatting wees uit dat dit inderdaad het geval was en de bossen 1.100 à 1.200 gulden waard waren. Gevolg was dat de kinderen Moreau door de rechtbank op 5 juni 1719 gemachtigd werden om de bossen aan Maarten Jo(o)ris te onttrekken in ruil voor de terugbetaling van zijn 580 gulden aangevuld met een vergoeding voor zijn administratie en gerechtskosten.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.456 gezegelde brieven Loyens 1719.[/ref]

Anthony en Theresia hadden het financieel zwaar, maar ook de schoonbroers Moreau zaten chronisch om geld verlegen. Thomas Adrianus Moreau, in 1714 aan de Leuvense universiteit afgestudeerd als licentiaat in de rechten, had in september 1718 zijn erfdeel[ref]Zijn aandeel (in onverdeeldheid) in de goederen die suikertante Maria Adriana Therese Reynbouts aan haar neven en nichten had nagelaten toen ze in het klooster trad.[/ref] belast met een lening van 600 gulden om zich als advocaat te installeren en voor “zijn noodzakelijk onderhoud”. Francois Cornelis Moreau, cadet in het regiment van markies de Pancallier, had in november 1718 zijn erfdeel belast met een lening van 400 gulden om “zich te voorzien van enige indispensabele noodzakelijkheden”.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.455 gezegelde brieven Loyens 1718.[/ref]

Begin 1720 had iedereen binnen de familie Moreau opnieuw geld nodig.[ref]De familie Moreau – Reynbouts zal het onderwerp uitmaken van een afzonderlijke publicatie.[/ref] Om elkaar meer vrijheid van handelen te geven besloot Anthony’s schoonfamilie in de mate van het mogelijke de nalatenschap van suikertante Maria Adriana Therese Reynbouts te verkavelen en uit onverdeeldheid te treden.

Haar oudste neef en erfgenaam, Thomas Adrianus Moreau (°Limbourg 24/09/1691), stond bovendien aan de vooravond van zijn 30ste verjaardag waardoor de blokkeringsclausule uit het testament van zijn tante verviel en minstens hij voortaan vrij over zijn erfdeel diende te kunnen beschikken.

Op 20 februari 1720 werden alvast de erfelijke renten in gelijke delen verkaveld, waarbij elk van de vijf kinderen Moreau via lottrekking rentebewijzen ontving voor een kapitaal van 963 gulden 12 stuiver.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Guillaume Vander Borcht notaris te Brussel, akte van verkaveling dd. 20/02/1720 tussen Thomas Adrianus Moreau (licentiaat in de rechten), Therese Claire Moreau (geassisteerd door haar man Anthoon Capitaine), Francois Cornelius Moreau, Philippina Francoise Moreau en Ida Sophie Elisabetha Moreau.[/ref] De familiebijeenkomst in Brussel kreeg een extra feestelijk tintje door de doop een dag eerder in de Sint-Katelijnekerk van het tweede kind van het echtpaar Capitaine – Moreau: Thomas Josephus Capitaine (°Brussel 19/02/1720, +Meerhout 16/04/1755). Oom Thomas Adrianus Moreau was daarbij dooppeter. Zes dagen na de verdeling, de inkt was amper droog, gingen Anthony en Theresia een lening aan van 600 gulden waarbij de geërfde renten als onderpand werden ingebracht.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Antonius Hertbosch notaris te Brussel, akte dd. 26/02/1720.[/ref]

De erfenisverdeling was schijnbaar vlot verlopen, maar dit betekende niet dat binnen de familie alles koek en ei was. Anthony en Theresia hadden op 6 januari 1719 van (schoon)moeder Reynbouts 174 gulden geleend en lenen van familie was vragen om moeilijkheden. Te meer omdat iedereen krap bij kas zat. Uiteindelijk werd het een zaak voor de rechtbank.

Op 20 maart 1720 (een maand na de verdeling van de renten) verscheen Philippina Reynbouts als suppliante voor de Raad van Brabant in een zaak tegen Anthony en Theresia die zich lieten vertegenwoordigen door een gevolmachtigde. Raadsheer Tombeur wist na het wikken en wegen van de standpunten iedereen tot een minnelijke schikking te bewegen. Afgesproken werd “dat den gedaagde (Capitaine) zal gehouden zijn ter ontlasting van de supliante (Philippina Reynbouts) af te dragen d’obligatie verleden aan Jan Van Haelen, en renuncieerd (= ziet af) mits dezen aan de pretensie (= vordering) die hij t’haren laste zoude kunnen formeren over een ledikant met zijn groen behangsel appendentie & dependentie dien aan zijne huisvrouw gelegateerd (= nagelaten) bij wijlen juffrouw Maria Adriana Theresia Reynbouts, waar tegens de supliante quytschelt mits dezen aan de gedaagde de som van 174 gulden courant geld die zij pretendeerd tot laste van den gedaagde over geld aan hem geleend volgens d’obligatie van den 6de des jaar 1719 en belooft zij supliante mits dezen aan den gedaagde op te leggen en te betalen de som van acht en twintig gulden courant geld binnen ene maand waar mede deze procedure komt te cesseren”.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 7.175 verbalen Vander Linden 1720.[/ref] De plooien waren voorlopig glad gestreken, maar een proces met als inzet een ledikant met groen “behangsel” is een indicatie dat het binnen de familie Moreau ondertussen elk voor zich was. Gelukkig bleef binnen de familie Capitaine ondertussen alles rustig.

[ref]versie 2018[/ref]