Leerling kleermaker en helper van de douane

Arnoldus Capitaine werd met een zilveren lepel in de mond geboren. Zijn ouders hadden een goede opvoeding genoten, waren tweetalig, en aan geld was er bij zijn geboorte schijnbaar geen gebrek.

Hij mocht ook trots zijn op zijn afkomst en familie. Grootvader Arnout Capitaine was schepen geweest in Zottegem, had tot op hoge leeftijd aanzien genoten als tolontvanger in Schelle, en wist hoe het er in de betere kringen aan toe ging. De andere grootvader, Franciscus Desideratus Moreau was “schepen van het Hoochricht van de Stad en Hertochdom van Limbourch” geweest en grootmoeder Philippine Clara Ferdinanda Reynbouts “vrouwe van Stalle” was van oude adel. Iets wat altijd nuttig was in het sociaal verkeer. Ooms en tantes behoorden eveneens tot de betere middenklasse: een notaris, een advocaat bij de Raad van Brabant, een begijn. Een grootoom was burgemeester van het vestingstadje Limbourg, een neef was burggraaf van Leuven.

Het jonge gezin Capitaine – Moreau leefde de eerste jaren riant: eerst in Leuven, daarna in Brussel. Ze leefden echter boven hun stand en het gezin kwam in een neerwaartse spiraal terecht. Nog voor Arnoldus zijn melktanden verloor was alles wat zijn moeder van haar ouders, tante en zuster had geërfd noodgedwongen verkocht om schulden te delgen. Na in Oostmalle een aantal jaren griffier en schout te zijn geweest, werd vader Anthony eind 1729 noodgedwongen een eenvoudige garde te paard bij de douane. Arnoldus was toen 11 jaar. Voortaan diende het gezin rond te komen van een schamel loon en werd met de regelmaat van een klok alle huisraad ingepakt om vader te volgen als die weer eens werd overgeplaatst naar een andere douanebrigade. Bovendien was er geen uitzicht op een verbetering van de financiële toestand. Ook werden er tussen 1720 en 1737 in totaal tien broers en zussen geboren waarbij elk nieuw kind een extra aanslag was op het schamele gezinsbudget. Een gezin dat schulden bleef maken. Als oudste kind zal Arnoldus dit afglijden naar een armoedig bestaan zeer bewust hebben meegemaakt.

Het is onzeker of de jonge Arnoldus in de “douaneperiode” van het gezin ook telkens mee verhuisde (Balen, Turnhout, Balen, Burdinne, Tienen, Turnhout, Arendonk, Brussel). Personeelsdossiers van de douane stellen immers dat hij “tailleur” van opleiding was.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.130 inspections effectués dans les diff. Bureaux et le signalement des employés 1758-1762.[/ref] Dit houdt in dat hij vermoedelijk op de leeftijd van 12 à 14 jaar als leerjongen werd geplaatst bij een meester kleermaker om dit vak te leren. Mogelijk gebeurde dit in Turnhout.

Hoewel eerbaar, genoot het ambacht van kleermaker weinig prestige. Tal van minder gegoede kinderen kozen echter voor dit vak omdat de leertijd doorgaans gratis was. De meester-kleermaker ontving geen leergeld, maar rekende op de arbeid van zijn leerjongen als compensatie voor de pedagogische inspanningen. Vandaar dat de contracten vaak een lange leertijd van vier jaar of langer voorschreven. Tevens was het een beroep dat weinig investeringen vergde. Kleermakers hadden immers geen of weinig textiel in voorraad want de stof diende door de klant te worden aangeleverd. Het vak liet ook een grote mobiliteit toe. Het gewicht van naalden, vingerhoed en een paar scharen zou niemand beletten om te verhuizen en veel meer had een kleermaker niet nodig. Ook was het een beroep dat geschikt was voor jongens die lichamelijk niet tot de sterkste behoorden. Of Arnoldus ooit effectief als kleermaker aan de slag is gegaan, is onbekend.

 

Garde in Oostende

Najaar 1738 werd vader als brigadier terug overgeplaatst naar de douanebrigade Turnhout waardoor Arnoldus met zijn ouders werd herenigd. Hoewel opgeleid tot kleermaker vroeg vader Anthony op 9 november 1740 aan de regie van de douane in Brussel om zijn 22-jarige zoon in dienst te nemen als garde ter versterking van de onderbemande brigade die onder zijn bevel stond. Arnoldus was al vertrouwd met het werk want “voici près de huit mois qu’il fait le service de temps en temps avec nous”. Het extra inkomen zou meer dan welkom zijn want vader was “un homme chargé de famille” en “le garçon pourrait me soulager étant en emploi”.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.860 correspondence avec le personnel de Turnhout.[/ref]

Het hoofdbestuur ging op het verzoek in. Arnoldus werd aangeworven. In tegenstelling tot wat zijn vader had gevraagd werd zijn standplaats echter niet Turnhout of omgeving, maar het verre Oostende. Daar ontving men op 26 april 1741 de boodschap dat een nieuwe garde op weg was: “le nommé Capitaine, fils du brigadier de Turnhout” en dat hij 240 gulden/jaar zou verdienen.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.130 inspections effectués dans les diff. Bureaux et le signalement des employés 1758-1762, rapport dd. 21/05/1758 departement Nieuwpoort.[/ref][ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.745 correspondance du conseil avec le département Ostende 1741-1744, brief 26/04/1741.[/ref] Anthony had als gezinshoofd nu wel een mond minder te voeden, maar van een extra inkomen voor de familie was dus geen sprake.

Het zal met een klein hartje zijn geweest dat Arnoldus vanuit Turnhout naar Oostende trok. Eens aangekomen zullen de zee, de grote zeilschepen, de hem onbekende goederen en producten, de vreemde talen, enz. een overweldigende indruk hebben gemaakt. Zijn vorige woonplaatsen kon men immers bezwaarlijk tot de “vensters op de wereld” rekenen. Dat hij in Oostende kind noch kraai kende werd mogelijk gecompenseerd door straffe verhalen over stormen, schipbreuken, kaapvaart, aangespoelde walvissen, zeemonsters, exotische eilanden, enz.

Zelfs wijdverspreide verhalen over Moorse piraten kregen nu een reële betekenis. Amper een jaar voor Arnoldus’ aankomst in Oostende had het plaatselijk broederschap voor het vrijkopen van christen slaven op 23 april 1740 een bedrag van 1.083 pond Tournois via Duinkerken doorgestort om te “contribueren in de verlossing van Lenart De Wever en Louis Willems, slaven tot Tanger, zijnde beide geboortig van Oostende”.[ref]RAG, Raad van Vlaanderen, nr. 31.489 fundaties van de broederschappen voor de vrijkoping der gevangenen 1771-1773, overzicht van de werkzaamheden van de Oostendse fundatie sinds haar oprichting in 1644.[/ref]

Alle aandacht van de douane was op de drukke haven gericht en de brigade was flink uitgebouwd. Ze bestond uit: ontvanger, controleur, assistent controleur, brigadier, negen gardes en een matroos.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.745 correspondance du conseil avec le département Ostende 1741-1744, loonstaten juli 1742, januari – december 1743, januari – december 1744.[/ref] Na verloop van tijd werden extra gardes aangeworven voor het “entrepôt”.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.746 correspondance du conseil avec le département Ostende 1745-1750, loonstaten januari – augustus 1745.[/ref]

Zicht op de haven en stad Oostende vanop de linker oever. Schilderij E. Vanduijvenboden 1750.

Afkomst / bestemming schepen 1741 1742 1743 1744 1749 1750
in in In  uit in   uit in   uit in    uit
Baltische staten 1    1 1 3    3 9    2
Duitse staten 1 1 1
Engeland 36 81 105   22 150   78 132   69 114   49
Frankrijk 101 114 147   62 82   53 138   95 107   67
Ierland 5 11 17   10 16   8 3    1
Ijsland 1 1 1 7    6
Italiaanse staten 5 1
Kanaaleilanden 1
Verenigde Provinciën 20 43 64   24 48   43 64   33 56   23
Noorwegen/Denemarken 9 6 10    5 8    3 19    9 16    6
Portugal 3 1 2    1 2    5 1 1
Rusland 1 1
Schotland 2 2 1 1 1
Spanje 23 13 25   12 11   13 39   15 42   20
Zuidelijke Nederlanden 2
Zweden 2    2 5    2 1
Onbekend 15 2 1 12    5
totaal 214 276 375  140 351  216 405  230 354   174

Indicatief overzicht van de scheepsbeweging in de haven van Oostende toen Arnoldus Capitaine er douanier was. Opgemaakt op basis van scheepsvermeldingen in de “Gazette van Gent”. Informatie over de visserijvloot, kustvaarders, en binnenschepen ontbreekt. Ook over de periode van de Franse bezetting ontbreekt informatie.[ref]PARMENTIER Jan, “De maritieme handel en visserij in Oostende tijdens de achttiende eeuw: een prosopografische analyse van de internationale Oostendse handelswereld, 1700-1794.”, onuitgegeven doctoraatsthesis Universiteit Gent, 2001[/ref]

Oostende met links bovenaan fort Sint-Philippe, 18de eeuwse kaart (Bibliothèque National de France).

[ref]versie 2018[/ref]