Schelle waar de kassa rinkelt

In de loop van 1702 vestigde het gezin Capitaine zich in Schelle bij Antwerpen. Sinds de middeleeuwen was daar in de onmiddellijke omgeving van het “‘t hof Ten Essche”, een omwald kasteeltje, een tolhuis gevestigd voor het heffen van in- en uitvoerbelastingen. Administratief behoorde het tot de “heerlijkheid van Laere”.[ref]De heerlijkheid Laer met het tolhuis op de Rupel, was een “enclavement” binnen Schelle en bezat een eigen schepenbank. De scabinale protocollen van Laer voor de periode 1650 – 1726 bleven niet bewaard.[/ref] Het tolhuis, in feite een amalgaam van gebouwen, stond ter hoogte van “het Wiel”: de monding van de Rupel in de Schelde. Ook soms als “het Mechels gat” teruggevonden.

De Schelde vormde er de grens tussen het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant. De Rupel, met in het verlengde de Nete, Dijle en Zenne, was dan weer de waterweg bij uitstek om tot het Brabantse binnenland door te dringen. Alle transport te water van en naar Brussel, Mechelen, Leuven en Lier kwam dus voorbij Schelle. Naast scheepvaart was er vanuit Schelle een veerpont richting Rupelmonde om de Schelde over te steken, en een veerpont richting Hingene om de Rupel over te steken. Alles samen was Schelle dan ook de plaats bij uitstek voor een tolhuis om verschillende doorvoerbelastingen (“tonlieux”) te innen. Enerzijds het tolrecht van “het Wiel”, een belasting op het oversteken van de Schelde die integraal toebehoorde aan de vorst (en dus aan de centrale regering in Brussel). Anderzijds het tolrecht van Rumst, geheven bij het oversteken van de Rupel.[ref]de RAADT Johannes-Theodor & STOCKMANS Jean-Baptiste, “Geschiedenis der gemeente Schelle”, Lier 1916.[/ref] Een tol die voor de helft eigendom was van de vorst en voor de helft eigendom van de heer van de heerlijkheid Rumst (toen de prinsen de Ligne). In de kasboeken heeft men het dan ook steeds over “de halve Rumpstthol”.

Schelle met het tolhuis waar zowel de tol van Rumst, als de tol van “het Wiel” werd geheven. Ter hoogte van het tolhuis kon men de Rupel oversteken met het Lobsveer.

 

ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 498 chambre des comptes de Brabant, avis en finances januari-maart 1708. Op dit kaartje opgemaakt naar aanleiding van de inplanting van veerponten zien we van links naar rechts: het kasteel van Rupelmonde, de Schelde, het tolhuis van Schelle langs de Rupel, de Vliet of Hellebeek, het Hellegat, Boom, het fort van Willebroek, de “meulevaart” naar Brussel, Rumst, Heyndonk, de Nete naar Duffel, de Dijle naar Mechelen, de Zenne via Heffen. Tussen Zenne en Dijle heeft men de heerlijkheid van Mechelen, rechts van de Dijle het “lant van Arckel”.

Het “hof Ten Essche” te Schelle, een omwald kasteeltje dat Arnout Capitaine elke keer zag als hij uit het venster van het tolhuis keek.

 

Hoe het tolhuis er rond 1702 juist uitzag is onbekend. Volgens een grondplan bestond het uit een groot, bijna vierkant, gebouw met rondom enkele barakken. Uit de legende op de schets valt op te maken dat de barakken een restant waren van een vroeger fort en dat er verschillende in slechte staat verkeerden. De archieven bevatten twee nagenoeg identieke kopieën (uit 1702) van een plan uit 1685 die de inplanting van de verschillende gebouwen weergeeft.[ref]RAA, archief familie de Cock de Rameyen, nr. 183 stukken betreffende een geschil ivm. de bouw van barakken op het terrein van het tolhuis van Schelle tussen de Raad van Financiën en Jacomo Gansacker, heer van Schelle, 1682-1702. Bevat jammer genoeg enkel een plan, geen dossier.[/ref][ref]ARAB, Collection des cartes et plans, série I, nr. 545 plan du bâtiment de la douane de Schelle sur l’Escaut; construit selon un accord fait en 1685 entre le gouvernement et le seigneur de Schelle, levé en 1765.[/ref]

Plan van het tolhuis, toestand 1685 gekopieerd in 1702 (en naar het Frans vertaald). Men merkt de trap/ladder waarmee men kan afdalen tot de rivier. “De roode linien wysen aen de separatie van erve blyvende aen syne Majesteyt, t’gene geel gecleurt is, metten bauw daerop staende, t’gene rot gedruckt staet //////// beteeckent een houten hecken waervan hier voren mentie gemaeckt. A: groot huys / grande maison,[ref]Het gebouw waar alle tolhuispersoneel, én dus ook de familie Capitaine, woonde en werkte.[/ref] B: keuckentien / cuisinette, C: 2 baracken oostwaerts / deux baraques à l’oriant, D: 2 baracken noortwaerts / deux barques au nord, 1: capelle / chapelle, 2: thoff ten Esschen / chateau Ter Esschen, 3: brauwerye / brasserie, 4: vijf geruyneerde baracken van syne Majesteyts wegen vercocht / cinq baraques ruinés vendues par Sa Majesté.”

De functies van de gebouwen en eigendomstitels werden op het exemplaar dat door de Raad van State werd bewaard in februari 1765 bijgewerkt: “Est en proprieté à Sa Majesté la tete du Tholhuys entouré ci dessus avec ses rouges lignes, A: maison occupé du receveur, B: un fourni ou cuisinette,

Reste en propriete a differentes personnes: C: 2 baraques en proprieté a un artisan nommé Van Loock qui l’occupé, D: demeure occupé de l’official, 1 et 3: du passé chapelle et brasserie du temps du fort est aujourdhuy une maison neuve en proprieté a monsier l’avocat Caimo et occupé par son jardinier, 2: chateau Ter Esschen est en proprieté à monsier l’avocat Caimo qui l’occupe, 4: au passé cinq baraques ruines maintenant une neuve maison en proprieté et occupé par mr Quarteer collecteur des etats de Brabant

 

Vriendjespolitiek onder Franstaligen?

Het was op dat drukke tolhuis in Schelle dat Arnout, ondertussen 50 jaar oud, in dienst trad als fiscaal ambtenaar. Geholpen door een regimewissel in het land en het inschakelen van “een lange arm”.

In de loop van mei 1702 was Nicolas De Bergh de dienstdoende “contrôleur des droits et tonlieux de sa majesté qui se lèvent dans le Wiel sur l’Escaut au tolhuys” na 34 jaar dienst uit zijn ambt ontslagen. Dit gebeurde op last van Mathurin Besnier, één van de nieuwe Franse admodiateurs[ref]Een admodiateur of belastingpachter sloot met de overheid een overeenkomst af waardoor hij in ruil voor een vaste vergoeding gedurende een overeengekomen periode een bepaalde belasting of heffing mocht innen. Alle onkosten en risico’s verbonden aan het innen van de belasting waren voor rekening van de pachter. Indien hij door het succes van zijn organisatie meer ophaalde dan wat hij zelf diende te betalen aan de overheid mocht hij dit geld houden, en kon hij schatrijk worden. Veel admodiateurs scheurden echter zwaar hun broek.[/ref] van de in- en uitgaande rechten.[ref]De admodiatie-generaal “des domaines, thonlieux, droits d’entree et sortie, etc” welke op 1/01/1702 van start ging was door koning Filips V op 23/11/1701 voor 1,9 miljoen gulden en voor een termijn van 3, 6 of 9 jaar toegewezen aan een “consortium” gevormd tussen Claude ACCAULT “conseiller et secretaire du Roi” te Parijs, Jean Paul BOMBARDA “escuyer, conseiller des finances, tresorier de S.A.E. de Bavière”, Emanuel CARDOSO “conseil de guerre du Roy et son provedor-general”, Paul GAUTEUR “maitre des eaux et forets en Hainaut” wonend te Maubeuge, Pierre Philippe BISEAU “chevalier, receveur-général des aides et subsides en Hainaut” en Mathurin BESNIER advocaat bij het parlement van Parijs. Deze laatste was in 1699 ook één van de investeerders die in Parijs de Place Vendôme lieten aanleggen, de gronden er rond verkavelden en de nieuwe percelen peperduur doorverkochten.[/ref] Het ontslag van controleur Nicolas De Bergh was gebeurd “sans aucune raison et uniquement pour en bénéficier un autre français”, namelijk “un certain nommé Arnold Capitaine”.[ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 493 chambre des comptes de Brabant, avis en finances 1706, rekwest van Nicolas de Bergh dd. 25/10/1706 over het onrecht dat hem was aangedaan[/ref][ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 495 chambre des comptes de Brabant, avis en finances mei – juni 1707, rekwest van Nicolas de Bergh dd. 25/05/1707.[/ref]

Dat het ontslag van De Bergh en zijn vervanging door Arnout Capitaine het resultaat was van willekeur en vriendjespolitiek is zeker mogelijk. Voorzichtigheid is echter geboden. De beschuldiging werd pas jaren na De Berghs ontslag opgetekend (1706 – 1707) en na een nieuwe regimewissel in het land waarbij de Fransen aan de deur werden gezet. Bovendien kaderde alles in een rekwest van De Bergh om Arnout Capitaine te ontslaan en zelf in zijn oude functie hersteld te worden.

Alvast één element van de beschuldiging was manifest fout: Arnout was geen Fransman, want geboren in een stuk van Henegouwen dat steeds officieel tot de Spaanse kroon had behoord (al was het wel regelmatig door Fransen onder de voet gelopen).

Er bestaat bovendien een andere versie over het ontslag van De Bergh. Volgens een rapport uit 1703 had het Brusselse hoofdbestuur van de douane in Schelle een personeelswissel doorgevoerd omdat er onregelmatigheden waren vastgesteld. “Le receveur Henry et le contrôleur De Bergh au tholhuys ont été demis (= afgezet), le premier pour les erreurs qu’aurait commis son fils dans la déservitude de sa charge et le contrôleur pour la suspection de convention (= verdacht van medeplichtigheid).[ref]ARAB, Conseil Royal de Philippe V (1702-1711), nr. 500 droit d’entrée et de sortie 1702-1704, “Relation des officiers demis de leurs employs depuis l’admodiation general a cause de leurs mechant comportement ensemble les changemens qui ont esté fait”, niet gedateerd maar opgemaakt kort na januari 1703.[/ref]

Een ander rapport stelde dat het personeel van een ander tolkantoor, dat van Willebroek, was ontslagen wegens “malversation” en dat “ceux du tolhuys (in Schelle) ont été révoques (= afgezet) pour les mêmes raisons”. Vervolgens “on y a établi Joseph Somers de Lennocx pour recevoir et Capitaine pour contrôleur”. Twee nieuwe personeelsleden waarover men tevreden was: “ils y font bien leur devoir.[ref]ARAB, Conseil Royal de Philippe V (1702-1711), nr. 500 droit d’entrée et de sortie 1702-1704, “copie du besoigne m’envoyé par messieurs les admodiateurs le 20 novembre 1703”.[/ref] Arnout verdiende als controleur toen 400 gulden/jaar, de ontvanger streek 1.020 gulden op, de “garde-marinier” slechts 240 gulden.

Het is onduidelijk of Arnout het ambt van controleur had gepacht en dus als onderaannemer van de admodiatie aan de slag was, of dat hij louter in loondienst was van de Fransgezinden die sinds 1 januari 1702 de in- en uitgaande rechten van de Spaanse Nederlanden in admodiatie hadden. Waarom hij juist op het belangrijk en vooral lucratief tolhuis van Schelle terecht kwam, is eveneens onbekend. De voertaal was er immers Brabants-Vlaams en ondanks jaren verblijf in Zottegem was Arnout dit niet echt machtig. Januari 1704 schreef men over hem: “Sieur Capitaine contrôleur au tholhuys depuis l’admodiation, agé de 54 ans, sans reproches mais il ne sait point le flamant “. Ook had hij slechts “une pauvre écriture”.[ref]ARAB, Conseil Royal de Philippe V (1702-1711), nr. 500 droit d’entrée et de sortie 1702-1704, personeels- overzicht opgemaakt te Brussel dd. 4/01/1704.[/ref]

Het is mogelijk dat Arnout om de aanstelling als controleur te bekomen zichzelf ten onrechte een Franse nationaliteit of afkomst had aangemeten. De Fransen hadden in 1702 in onze gewesten immers alle touwtjes in handen en zich beroepen op een Franse afkomst (door bijvoorbeeld bij de sollicitatie wat creatief te schuiven met een grillige landsgrens waarvan het tracé bijna 50 jaar na de feiten voor iedereen een raadsel was) kan in Arnouts voordeel hebben gewerkt. Nicolas de Bergh was in 1702 trouwens niet de enige ambtenaar die uit zijn ambt werd ontslagen en vervangen door nieuw bloed waarbij “étant Français ou bien (afkomstig) du pays conquis” een rol speelde.[ref]Onder andere de controleur van klein Willebroek en de controleur en ontvanger van Willebroek werden vervangen door personen van Franse origine.[/ref]

Arnouts voorganger verdween echter niet van het toneel. De hoofdpachters van de douane hadden De Bergh het ambt van controleur namens de centrale regering ontnomen, maar hij bleef op het tolhuis namens de regionale overheid (de Staten van Brabant) ontvanger van de belasting op ingevoerde wijn, bier, brandewijn en tabak die werden verkocht in de dorpen die onder de bevoegdheid van comptoir nr. 5 vielen: Schelle, Boom, Hoboken, Niel, Hemiksem, Aartselaar, Edegem en Wilrijk. Tevens bleef De Bergh op het tolhuis namens de prins de Ligne ontvanger van diens helft van de watertol van Rumst. Tot zijn overlijden in maart 1713 bleef Nicolas De Bergh dan ook dagelijks het pad van Arnout Capitaine kruisen én stuurde hij verzoekschrift na verzoekschrift naar de Raad van Financiën in Brussel om in zijn oude functie hersteld te worden. De Bergh vond de eerste jaren weinig gehoor want controleur Capitaine en zijn overste in Brussel, admodiateur Mathurin Besnier, konden het goed met elkaar vinden. Zelfs zo goed dat Besnier in januari 1704 dooppeter werd van Arnouts eerste kleinkind.

 

Een moeilijk begin

Het eerste jaar (1702 – 1703) als controleur op het tolhuis verliep moeilijk. Arnout diende zich in te werken in een hem onbekende administratie waarbij hij om evidente redenen niet kon rekenen op enige steun van zijn voorganger. Bovendien was zijn functie onzeker want bij een nieuwe regimewissel in het land kon hij zijn aanstelling verliezen. Bijkomend was Arnout (louter ?) Franstalig wat de communicatie zal bemoeilijkt hebben, zowel met het tolhuispersoneel, als met de voorbijvarende schippers. Ook bleek hij de verantwoordelijkheid voor het tolhuis aanvankelijk alleen te moeten dragen. De toenmalige ontvanger Adriaen Henry had kort voor april 1702 het tolhuis verlaten en was met de kassa naar Turnhout gevlucht.[ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 1.926 chambre des comptes de Flandre, lettres aux officiers comptables januari-juni 1702.[/ref]

Tot vier maal toe werd hij door het vernieuwde Fransgezinde bestuur in Brussel aangemaand om zijn rekeningen te komen voorleggen. Ondanks, of juist door, het dreigen met een boete van 600 gulden, hield hij de boot af. Eerst vroeg Henry uitstel om zijn kasboeken in orde te maken, daarna omdat hij door de aanwezigheid van Hollandse troepen hij Turnhout onmogelijk veilig kon verlaten met een volle geldkist. Uiteindelijk liet hij niets meer van zich horen en werd september 1702 beslist hem formeel te ontslaan, een deurwaarder achter hem aan te sturen, en voor het tolhuis van Schelle een nieuwe ontvanger aan te stellen.[ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 1.927 chambre des comptes de Flandre, lettres aux officiers comptables juli-december 1702 – 1703[/ref]

Men koos voor “Joseph Somers de Lennocx”, voordien “controleur au fort Saint Philippe”.[ref]Een fort ten noorden van Antwerpen op de rechter Scheldeoever.[/ref] Iemand die na januari 1704 op zijn beurt werd vervangen door een zekere Taffin.