Ontvanger van in- en uitgaande rechten

Het gezin Capitaine – Moreau had na de geboorte van hun eerste kind (februari 1718) Leuven verlaten en in de loop van 1718 trad Anthony in dienst van de administratie van in- en uitgaande rechten (= de douane, afhankelijk van de centrale regering) “pour recevoir à Mertem, département Bruxelles” (= Merchtem?).[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.859, correspondance avec le personnel de Turnhout 1734-1737, rapport dd. 2/05/1737 over het personeel van het douanedepartement Turnhout met overzicht van hun loopbaan.[/ref] Het systeem van de admodiaties was nog in voege, maar of het om een gepacht ambt ging is onbekend. Anthony zal echter zeker een waarborgsom hebben moeten storten.

Er zijn aanwijzingen dat Theresia Moreau met de kinderen niet in Merchtem, maar permanent in Brussel verbleef. Gezien Anthony’s aanwezigheid bij het verlijden van diverse notariële akten, is het waarschijnlijk dat hij zelf ook meer in Brussel verbleef dan in het ca. 19 km verder gelegen Merchtem. Het echte werk werd dus mogelijk overgelaten aan ondergeschikten. Niet verstandig en ondertussen leefde het echtpaar in het dure Brussel op grote voet. De gevolgen bleven niet uit.

Eind maart 1720 vroeg Anthony de Raad van Brabant toestemming om de renten die zijn vrouw uit de erfenisverdeling had ontvangen te mogen verkopen “geconsidereerd dat hij de penningen daarvan te produceren nodig is hebbende zo tot onderhoud van zijne vrouwe, twee kinderen, als gehele zijne familie, mede om zijne functie ofte officie te kunnen behouden tot alimentatie” van zijn gezin.[ref]Een rente van 636 gulden, deel van een rente van 1.600 gulden op de Staten van Brabant, gewaarborgd door inkomsten in het kwartier Leuven, grootboek nr. 83. Een rente van 320 gulden op de Staten van Brabant, gewaarborgd door inkomsten in het kwartier Leuven, grootboek nr. 2/39.[/ref]

Gelet op de voorwaarden vervat in het testament van suikertante Reynbouts werd advies gevraagd aan haar executrice testamentair, (schoon)moeder Reynbouts.[ref]De Raad van Brabant diende zich uit te spreken over het al dan niet éénmalig opheffen van de leeftijdsvoorwaarde (cfr. minimum 30 jaar oud zijn eer men vrij over de erfenis kon beschikken) uit het testament.[/ref] Samen met advocaat De Witte, die wegens het wanbeheer van weduwe Reynbouts de voorgaande jaren door de Raad van Brabant was aangesteld tot curator over de nalatenschap, liet ze noteren: “dat de vertoonderesse (= Theresia Moreau) is belast met twee kinderen en dat haren man een som geld nodig heeft om te configureren tot het exerceren van zijn officie als gecommitteerde van de Heren Rade ende administrateurs generaal van zijne Majesteits inkomende en uitgaande rechten en voor zo veel de toonderesse te kennen geeft niemand te kunnen vinden bij wie op de twee renten hier boven vermeld te kunnen geld lichten, maar wel die te kunne verkopen”. De Raad gaf op 18 april 1720 het fiat voor de verkoop.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.661, liassen gezegelde brieven Tombelle 1720.[/ref]

Dat Anthony en Theresia de renten tegen klinkende munt verkochten was op zich niet onlogisch. Hoewel ze ten laste van de staat een stabiel inkomen garandeerden, liep het net met die garantie fout omdat de overheid haar verplichtingen niet na kwam. Zeker in tijden van oorlog of politieke onrust werd soms jaren nagelaten om de intrest ook effectief te betalen.[ref]Van de renten die Ida Sophie Elisabeth Moreau bij lottrekking waren toegevallen was er één sinds 1708 niet meer uitbetaald, een andere was sinds 1711 achterstallig.[/ref]

De verkoop op 21 mei 1720 leverde Anthony en Theresia 1.100 gulden op want bij de waardebepaling was rekening gehouden met een aantal jaren achterstallige intrest.[ref]SAL, oud archief Leuven, schepenregister nr. 7.969 schepen van de 2e kamer folio 292 e.v., registratie dd. 15/06/1720 van een akte van verkoop op 31/05/1720 verleden voor de Brusselse notaris P. De Cuyper.[/ref] Opmerkelijk is dat ze de renten verkochten aan Joannes Petrus Quarteer, procureur in de Raad van Brabant een neef van notaris Petrus Quarteer uit Schelle.

Het is onbekend of het geld dat Anthony nodig had “tot het exerceren van zijn officie” bedoeld was om kastekorten als ontvanger in Merchtem aan te zuiveren of als waarborgsom voor het verwerven van een (nieuw) al dan niet fiscaal ambt. In elk geval slaagde hij niet in zijn opzet want enkele maanden later was er van een openbaar ambt geen sprake meer.

Het is ook mogelijk dat het geld werd gebruikt om schulden af te lossen. De vraag aan de Raad van Brabant om de renten te mogen verkopen viel immers nagenoeg samen met de behandeling van een ander rekwest. Dat van Leuvenaar Martinus Jooris die het beu was dat Anthony en Theresia hun schulden niet betaalden. Op 18 juni 1720 liet Jooris bewarend beslag leggen op alle “huizen, landen, weiden, bossen, renten, als andersints” die Anthony en Theresia bezaten in Sint-Martens- en Sint-Kwintens-Lennik.[ref]RAL, Schepengriffies Vlaams Brabant, Hoofdbank van Sint-Martens en Sint-Kwintens-Lennik nr. 4677: beslagleggingen.[/ref] Jooris was daartoe door de Raad van Brabant gemachtigd op 20 maart 1720. Omdat het goederen betrof die Theresia Moureau in onverdeeldheid bezat uit de nalatenschap van suikertante Reynbouts, diende Jooris wel wat geduld te oefenen eer hij zijn centen effectief in handen kreeg.

Martinus Jooris laat door dhr. De Landre, griffier van beide Lennicken, bewarend beslag leggen op “alsulcken huysen, landen, weyden, bosschen, renten, als andersints compterende Sr Anthonius Capiteyns ende Jouffr. Theresia Clara Moureau syne compagne

 

Boer in Bekkevoort ?

Alles wijst er op dat Anthony in de tweede helft van 1720 niet langer actief was als ontvanger van de douane in Merchtem. Niet uit vrije wil want een jaar later zou hij in een rekwest vermelden dat hij door de admodiateurs van de in- en uitgaande rechten uit zijn ambt was “gedeporteerd” (= ontslagen). Het was dus tijd voor iets anders.

Anthony en Theresia pleegden overleg met de familie en op 2 december 1720 verschenen ze voor de Brusselse notaris Reps. Ze lieten er registreren dat (schoon)moeder Reynbouts en de twee (schoon)broers Moreau afstand deden van hun rechten over en hun aandeel in “zeker goed & pachthof met de lande, bossen en weide daar aan gelegen genaamd den Bruul gestaan en gelegen onder de heerlijkheid van Beckevoort. Samen 13 à 14 bunders groot. Dit onder “last en conditie” dat het echtpaar Capitaine – Moreau hen volledig én onherroepelijk zou “ontlasten en indemniceren van het kapitaal en intresten van de rente van 1.000 gulden kapitaal die zij geldende zijn aan den heer Lathouwers, Heere van Holsbeeck”.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Joannes Baptista Reps notaris te Brussel, akte dd. 2/12/1720.[/ref] Overwogen Anthony en Theresia om zelf te gaan boeren of waren ze louter van plan om jaarlijks pacht te innen?

Feit is dat de overeenkomst dode letter bleef. Enkele maanden later, op 5 mei 1721, liet Theresia Moreau de notariële akte officieel schrappen waarbij ze erop wees dat de overeenkomst nooit aan de bevoegde schepenbank was voorgelegd ter bekrachtiging. Het was dus bij een voornemen gebleven. Misschien wel verstandig, want wat wist Anthony van landbouw? Of had hij ingezien dat de overname van de hypotheek niet realistisch was?

Anthony was bij de schrapping van de akte niet aanwezig. Vanuit Mons in Henegouwen had hij zijn vrouw een volmacht toegezonden (dd. 30/04/1721).[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Joannes Baptista Reps notaris te Brussel, akte dd. 5/05/1721.[/ref] Er zijn geen aanwijzingen dat Anthony om professionele redenen in Mons zat. Mogelijk was hij er op verzoek van zijn zuster Maria Theresia Capitaine naartoe gereisd. Wijlen haar man Jean Francois Grimmeau was samen met zijn drie broers eigenaar geweest van “certain maison et héritages gisant Coisy proche du village du Reu (= Roeulx ?) envers la ville de Mons”. Bezorgd om hun minderjarig neefje Hubert Grimmeau stonden de drie ooms Grimmeau op het punt hun deel in de eigendomstitel over dat huis aan hun schoonzuster over te dragen. Iets wat in augustus 1721 ook gebeurde. Misschien wou Maria Theresia de goederen eerst eens laten beoordelen door haar broer?[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Joannes Baptista Reps notaris te Brussel, akte 21/08/1721.[/ref]

FOTO 2

Den ondergetekende geeft vollen last & commissie aen myne / huysvrouw Jo Theresia Morreau om in mynen naem te casseren / & annulleren alsulcken opdracht van t’pachthoff den bruul geleghen / tot Beckevoort als myne … moeder & broeders heeft / tot myne behoeven verleden & gepasseert voor nots Reps / op den 2 xbre lestleden consente & in de cassatie dy……/ actum Berghe Henegau desen 30 april 1721. // A Capitaine

 

Zonder geld luxueus op hotel

Terwijl Anthony in Mons zat, nam zijn zwangere echtgenote met ondertussen drie kinderen haar intrek in de Brusselse herberg “In Dendermonde” aan de Vlaamsesteenweg. Hoeveel dagen/weken Anthony in Mons verbleef is onbekend maar op 21 juli 1721 was hij terug in Brussel zodat hij zijn vrouw nog maar eens naar de notaris kon vergezellen.

De vijf kinderen Moreau hadden immers besloten om ook uit onverdeeldheid te treden voor wat betreft het grootste deel van de onroerende bezittingen uit de nalatenschap van tante Reynbouts. Na het ondertekenen van de akte hadden Anthony en Theresia de volle eigendomstitel over drie percelen grond in Sint-Martens-Lennik, respectievelijk 3, 2,5 en 3 dagwand groot (ca. 2,16 ha).[ref]Een dagwand telde 100 vierkante roeden. In de meierij Gaasbeek, kwartier Brussel was een vierkante roede goed voor 0,00254735 hectare.[/ref] Volgens een schatting door de lokale schepenen samen 775 gulden Brabants waard.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Guillaume Vander Borcht notaris te Brussel, akte dd. 21/07/1721.[/ref] Bijkomend kregen ze ook een rente ten laste van de Staten van Brabant toegewezen over een kapitaal van 1.000 gulden, goed voor een intrest van 50 gulden per jaar. Alles was bovendien vrij van hypotheken of andere lasten. Dit was niet correct, maar dat was de notaris mogelijk onbekend. Een schuldeiser had enkele weken voordien opnieuw bewarend beslag laten leggen op alle onroerend goed die het echtpaar Capitaine – Moreau in onverdeeldheid bezat in Sint-Martens- en Sint-Kwintens-Lennik.

Het water stond Anthony en Theresia andermaal tot de lippen en dat was hun eigen schuld. Zeker sinds 1 mei 1721, maar mogelijk reeds langer, verbleef het gezin in de Brusselse herberg “In Dendermonde” waarbij ze zich in niets te kort hadden gedaan. Van betalen was geen sprake geweest. Dit had ertoe geleid dat op 15 mei 1721 het echtpaar Gillis Timmermans – Elisabeth Bosmans, de “hospes” (= kamerverhuurders), toestemming kregen om bewarend beslag te leggen op de bezittingen in Sint-Martens- en Sint-Kwintens-Lennik.[ref]RABW, Schepengriffies van Vlaams Brabant, Hoofdbank van Sint-Martens- en Sint-Kwintens-Lennik, nr. 4.677 beslagleggingen. Een beslag dat pas werd gelicht op 5 februari 1722.[/ref]

Het herbergierkoppel was zeer geduldig geweest want de openstaande rekening was opgelopen tot “acht honderd acht guldens courant geld, zonder de onkosten met het vertier en logement t’sedert den eersten mei lestleden geschied ten huize van Gillis Timmermans borger ende herbergier in de herberg Dendermonde bij de Verloren Cost poorte.[ref]De Verlorenkost poort stond midden de Vlaamsesteenweg (rue de Flandre) op de hoek met de Papevest. Ze werd in augustus 1727 door brand verwoest en vervolgens gesloopt.[/ref] binnen deze stad Brussel”.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.683 gezegelde brieven Subbincx 1720-1721.[/ref] Een hotelschuld van 808 gulden was een gigantisch bedrag want Anthony zou later gedurende decennia amper 280 à 320 gulden/jaar verdienen.[ref]Een gewone arbeider verdiende à rato van 300 werkdagen 120 à 135 gulden/jaar. Een metser of timmerman ca. 200 gulden/jaar. Anthony zou vanaf 1729 als douanier jaren 280 à 320 gulden/jaar verdienen.[/ref]

De 25-jarige Theresia Moreau kon volgens de voorwaarden die tante Reynbouts in haar testament had opgenomen nog niet vrij over haar erfenis beschikken, maar nood brak wet. Anthony vroeg augustus 1721 de Raad van Brabant, voor de zoveelste keer, om de leeftijdsclausule van 30 jaar te mogen negeren. Bedoeling was om de percelen in Sint-Martens- en Sint-Kwintens-Lennik te verkopen om zo de schuld aan Timmermans te voldoen “en alle affronten die daaruit (: ingevalle de voorschreven verkoping niet wordt toegestaan :) moeten of zoude kunne voorvallen” te voorkomen. Waarschijnlijk dreigde men met opsluiting in een schuldgevangenis.

Andermaal om advies gevraagd liet advocaat De Witte, nog steeds de curator over de nalatenschap Reynbouts, er geen twijfel over bestaan dat voor hem de maat meer dan vol was.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.683 gezegelde brieven Subbincx 1720-1721.[/ref]

De Brusselse Verlorenkost poort. In de onmiddellijke omgeving stond herberg “In Dendermonde”. De poort werd in augustus 1727 door brand verwoest.

 

Hij stelde vast dat Anthony Capitaine “alrede een deel penningen heeft geprofiteerd met zijn huisvrouw (want) ten huwelijk genomen zijnde. In plaatse van haar part en deel te belasten met twee duizend gulden ingevolgen den testamente, (had Anthony) verkocht uit de masse van goederen een partije bossen int kwartier van Leuven (= de bossen te Tielt-Winge en Rilaar) waarvan hij enige honderden guldens heeft geprofiteerd zonder dat den onderschreven precies weten kan hoe veel als zijnde zulks geschied aleer hij is aangesteld geweest als toeziender. Bovendien heeft dito Capitaine cum uxore (= echtgenote) met toedoen van hunne moeder alnog verkocht en geprofiteerd een rente van duizend gulden tot laste van de Staten van Brabant int kwartier van Leuven gelijk kan worden gezien uit den tekst van hunne kavel in dito loting van den 21 juli 1721” (= de verkaveling van de goederen bij het uit onverdeeldheid treden door de zussen en broers Moreau). Er was al een eerdere verkaveling geweest op 20 februari 1720 van de renten ten laste van de Staten van Brabant “waar naar is geschied dat dezen Anthone Capitaine heeft bekomen octrooi om zijne partij bij deze loting hem aangeschreven te mogen verkopen gelijk hij gedaan heeft. In dier voege dat den voorschreven Anthone Capitaine alreede heeft geprofiteerd van de goederen bij hem in drij reizen verkocht om drij duizend gulden de juste somme onbegrepen”.

Anthony was inderdaad reeds drie maal de kassa gepasseerd, telkens ten koste van het erfdeel van zijn echtgenote. Advocaat De Witte besloot zijn advies op 18 augustus 1721 dan ook met de verzuchting: “Hij (= Capitaine) zegt vrouwe en kinderen te hebben, (maar) zo zouden de zelve wel geschapen zijn gebrek te lijden in geval zo continuelijk wierde gepermetteerd de goederen te verkopen”. Een waarheid als een koe.

Gelet op De Witte’s bezorgdheid over de toekomst had de Raad van Brabant geen haast om zich over Anthony’s verzoek uit te spreken. Dit droeg natuurlijk niet bij tot een oplossing. Begin oktober 1721 ontvingen ze opnieuw een rekwest. Met aandrang vroeg Anthony andermaal toestemming om twee bunder grond te Sint-Martens-Lennik die zijn vrouw had geërfd te mogen verkopen omdat hij was getroffen “door verscheide ongelukken die de tegenspannige fortuin hem kortelinks heeft over gezonden”. Hij was “door de admodiateurs van zijne majesteits rechten van zijn employ of officie, t’geen den middel was om met zijne familie te kunne leven ende subsisteeren, gedeporteerd” (= ontslagen als belastingontvanger te Merchtem). Een andere tegenslag was een “kinderbedde en de lankdurige ziekte van zijne voorschreven huisvrouw kort na het voorschreven deportement (= ontslag) voorgevallen”. Hij was financieel “in zo danige staat dat hij zonder verkopingen van de voorschreven twee bunderen land zich onmogelijk niet en kan herstellen”. Zelf bleef Anthony ondertussen niet bij de pakken zitten. Hij was zich, naar eigen zeggen, blijkbaar in een niet nader omschreven ambt of betrekking aan het inwerken en zich aan het “apliceren (= toeleggen) op de pratycque om bij middel van dien, voor zo hem mogelijk doch tot hier toe zeer scearp (= nipt), voor zijne familie het brood te kunnen winnen”. Om welk beroep of functie het ging is jammer genoeg onbekend.

Anthony gaf wat uitleg over het ontstaan van zijn schulden. Door “het voorschreven deportement, kinderbedde en ziekte, en in die droeve gelegenheid van zake zijnde onvoorzien van enige middelen of penningen om van armoede niet te vergaan (was hij) genoodzaakt geweest met zekeren Gillis Timmermans waard (van herberg) ”In Dendermonden” op den Vlaemschen steenweg alhier van tijde tot tijde over mondkosten en anderssints te contracteren een schuld van acht honderd en acht guldens als blijkt bij het arrest van voorschreven Timmermans”.

Herbergier Timmermans had reeds bewarend beslag laten leggen op de bezittingen te Sint-Martens- en Sint-Kwintens-Lennik, maar was nu ook “menacerende den vertoonder (= Anthony) in zijnen persoon een affront te spelen tenzij hij hem promptelijk komt te contenteren” (= betalen).[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 2.662 gezegelde brieven Tombelle 1721.[/ref] Dat opsluiting in een schuldgevangenis een “affront” zou betekenen ligt voor de hand, maar wie werd daar beter van? In die omstandigheden kon de rechtbank weinig anders dan het verzoek tot verkoop van de onroerende goederen inwilligen.

[ref]versie 2018[/ref]