Bestolen

Maanden later waren er in de omgeving van het tolhuis nog steeds Fransen actief en één van hun acties bracht Arnout bijna tot de bedelstaf. In de nacht van 5 – 6 april 1707 had Arnouts echtgenote zich ingescheept richting Brussel. Ze had van haar man ruim 720 gulden Brabants[ref]De som bestond uit 604 gulden 7 stuiver 6 denier aan eigen tolontvangsten aangevuld met iets meer dan 116 gulden van de watertol die door het ondergeschikte tolkantoor van Willebroek waren geïnd.[/ref] tolontvangsten meegekregen waarvan ze 604 gulden 7 sol 6 denier aan de hoofdontvanger diende te overhandigen. Ondanks het nachtelijk duister was de “barque ordinaire” (= soort vaste lijndienst via het water tussen Antwerpen en Brussel) door Franse militairen onderschept en die hadden het geld afgenomen.

In de weken en maanden die volgden werd Arnout herhaaldelijk door zijn oversten gesommeerd om het ontbrekende bedrag door te storten en zijn rekening aan te zuiveren, desnoods met eigen middelen. Allesbehalve vanzelfsprekend want 604 gulden vertegenwoordigde voor Arnout bijna anderhalf jaarloon. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat hij zich als een duivel in een wijwatervat verweerde om hier onderuit te komen. Zowel de Staten van Brabant als de Raad van Financiën ontvingen verzoekschriften waarbij Arnout om clementie vroeg.[ref]De verzoekschriften van Arnout Capitaine zelf werden niet teruggevonden. Mogelijk zijn die in 1731 verloren gegaan toen een groot deel van het archief van de Raad van Financiën in vlammen opging.[/ref]

November 1707 was de zaak nog hangende en vroeg Brussel verschillende instanties om advies.[ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 497 chambre des comptes de Brabant, avis en finances oktober-december 1707.[/ref] Hoofdvraag was wie tijdens het transport van het geld welke verantwoordelijkheid droeg. Was ontvanger Capitaine, die het geld via zijn vrouw had opgestuurd, integraal verantwoordelijk (waardoor Arnout voor de volledige terugbetaling zou moeten opdraaien), “ou de celui qui lui a ordonné d’en faire la remise sans avoir pris les précautions qu’il convient en cas pareil”.

De meningen waren verdeeld. Dat Arnout het geld naar Brussel had laten overbrengen kon men hem niet verwijten want het was de plicht van plaatselijke ontvangers om de tolgelden op geregelde tijdstippen (in feite maandelijks) door te storten aan de hoofdontvanger. Dat hij zijn vrouw met die taak had belast, was evenmin een vergrijp want strikt genomen mocht een ontvanger zijn post niet verlaten. Dat het transport was gebeurd met de lijnboot was niet meer dan normaal want zijn comptoir lag aan een rivier.

In de adviezen haalde men voorbeelden aan van andere rekenplichtige ambtenaren die waren overvallen toen ze onderweg waren om hun geld zoals voorgeschreven over te dragen aan hun superieuren. Ongeacht of de overvallers gewone criminelen waren, of vijandige militairen, telkens had men de ambtenaren gevrijwaard van het persoonlijk aanzuiveren van de verloren sommen.[ref]De ontvanger van Gosselies in 1703 had bij een overval 150 gulden verloren. Hetzelfde was in 1707 gebeurd met een postiljon toen die namens de ontvanger van Gembloux 55 gulden naar Brussel had gebracht.[/ref] Men vond het dan ook onrechtvaardig om in het dossier Capitaine van deze beleidslijn af te wijken.

Verklaring van rentmeester-generaal Peeter Vande Velde: “Notitie ghehauden door my onder / schreven ghecomitteerde tot het rentmeesterschap general van syne majesteyts domeynen / int quartier van Antwerpen. / Den nacht tusschen vyf en ses april 1707 / heeft de huysvrouwe van Arnold Capitaine / comis ontfangher van syne majesteyts tollen op / het tolhuys gheplundert gheweest van desen / cant der cappelle brugghe ende heeft eene / fransche parteye haer afghenomen de some / van ses hondert vier gulden seven stuivers en ses deniers / alsoo sy aen den onderschreven ten selven tyde / heeft come declareren te weten / voor de rekeninge van den rentmeester / der domeynen van t’quartier van

 

Antwerpen 117 5
Voor dheer Papians 456 3 6
Voor den controlleur general De Mol _30_________ 19 0
Totaal 604 7 6

 

Anderzijds waren er die vonden dat Arnout een grote fout had gemaakt “de s’être embarque ou sa femme avec une somme si considérable par une marré de nuit la ou il n’était pressé de personne dans un temps que le danger sur le rivage était si évident et si connu”. “Que sa femme est parti de nuit et dans un temps que les partys (= de diverse troepen) étaient journellement sur le bord du canal”.

Men schrok er niet voor terug om tendentieus op te merken dat “le collecteur est Français de nation, qu’il était en ce temps (5 – 6 april) sans commission du conseil de vos Seigneurs (hij werd inderdaad pas op 11 april 1707 benoemd tot volwaardig ontvanger),[ref]ARAB, Rekenkamer, nr. 370 register betreffende de aanstelling van officieren 1680-1717, folio 278 verso: in hoofding “Commission de collecteur des tonlieux de Wiel et de Rumpst par Arnoud Capitaine.[/ref] qu’il n’avait encore fait et présente le serment, qu’il avait été établi par les admodiateurs Français. Men insinueerde in feite dat Arnout met behulp van zijn echtgenote mogelijk de tolgelden had verduisterd. Van een buitenlander (wat niet correct was), aangesteld door het vorige regime en op het moment van de feiten slechts in dienst via een voorlopige aanstelling, kon men immers geen loyaliteit verwachten.

Het was uiteindelijk de nieuw opgerichte Raad van State (Conseil d’Etat de Régence) die op 12 januari 1708 de knoop doorhakte.[ref]ARAB, Raad van State onder het Engels-Nederlands bewind, nr. 90 Copie de consultes du Conseil des Finances apostillées par le Conseil de Régence janvier-mars 1708.[/ref] “Un recepteur portant de bonne foy son argent au receveur principal ne peut estre responsable du vol que l’on fait en chemin.” Een duidelijk standpunt en aan de verdachtmakingen werd geen enkele aandacht geschonken. Arnout kon terug opgelucht adem halen.

Dat Arnout zich zorgen had gemaakt over een ontslag als gevolg van de regimewissel, is niet ondenkbaar. Voor overheidspersoneel was het een onzekere tijd en een pak functionarissen die tijdens het Franse bewind waren aangesteld, werden door de nieuwe machthebbers in 1707 en 1708 wel degelijk weggezuiverd. Voor sommigen, waaronder Arnout, veranderde er gelukkig niets.

 

Het belang van correcte kasregisters

Niet alleen Arnouts eedaflegging en het storten van een borgsom hadden de nodige tijd in beslag genomen, ook het voorleggen van zijn kasregisters liep niet van een leien dakje. Pas op 12 september 1707, bijna een jaar nadat hij naar Brussel was gesommeerd, kon de Rekenkamer van Brabant melden dat “après avoir plusieurs fois interpellé le collecteur des tonlieux au tholhuys Arnoud Capitain pour prester son compte de la moitie du tonlieux de Rumpst, il est venu aujourd’hui avec un compte”. De voorgelegde stukken waren echter zo “véhément imparfait” dat Arnout alles onmiddellijk terugkreeg met de opdracht de stukken te herwerken en opnieuw voor te leggen “en meilleur ordre et forme”.[ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 496 chambre des comptes de Brabant, avis en finances juli-september 1707, advies dd. 12/09/1707.[/ref]

Zorgvuldig bijgehouden kasboeken, en regelmatige controle ervan door de overheid, waren zeker aangewezen want Arnout zag heel wat geld door zijn handen gaan. De kasregisters van de halve Rumsttol werden gecontroleerd door de Rekenkamer van Brabant en de ontvangsten diende hij maandelijks over te dragen aan hoofdontvanger Rubens. Deze diende dan weer verantwoording af te leggen aan zijn hogere overheid.

De meeste kasboeken van Rubens bleven bewaard. In dat van 1708 staat dat “de halve Rumpsten tol, tot ten ontfank van de zelven is gecommitteerd (= aangesteld) Sieur Arnaut Capitaine” 2.730 pond 12 schelling Artois[ref]Een pond Artois = een gulden Brabands.[/ref] had opgebracht. Bij het bedrag inbegrepen “den halven Rumpsten tol bij sieurs De Bie & Evraert tot klein Willebroek ontvangen die den sieur Capitaine wordt overgesteld”. In 1710 stortte Arnout ruim 2.137 pond door aan hoofdontvanger Rubens. In 1715 ruim 1.250 pond en in 1717 ruim 1.275 pond.[ref]RAA, archief van de ontvanger der domeinen en rechten in het land van Mechelen, nr. 14 jaarrekening 1708, nr. 15 jaarrekening 1710, nr. 20 jaarrekening 1715, nr. 21 jaarrekening 1717.[/ref] Al dit geld vloeide naar de centrale staatskas.

De kasregisters van de Wieltol werden gecontroleerd door de Rekenkamer van Vlaanderen en de ontvangsten diende Arnout in Gent te verrekenen bij hoofdontvanger Jean Baptiste Papejans. Zijn kasboeken bleven niet bewaard. Voor de periode 1707-1718 is er wel een dik bundel driemaandelijkse kwitanties van stortingen aan en betalingen door zijn ambt.[ref]ARAB, kwitanties van de Rekenkamer te Brussel, nr. 4.042 kwitanties “tonlieu de Wiel” 1666-1683, 1689-1701, 1707-1718[/ref] Bij het afsluiten van het boekjaar 1709 had men wat “het Wiel” betrof van Arnout 1.476 gulden ontvangen.[ref]ARAB, kwitanties van de Rekenkamer te Brussel, nr. 4.042 kwitanties “tonlieu de Wiel” 1666-1683, 1689-1701, 1707-1718.[/ref]

Daar tegenover stond dat men hem als ontvanger 333 gulden Brabants loon had uitbetaald. Controleur François Van Velthoven ontving 266 gulden, garde Pieter Bogaert diende zich met 160 gulden tevreden te stellen.[ref]RAG, algemeen familiefonds, nr. 6.745 rekening van Z. M. domeinen in Oost-Vlaanderen, register van Gilles Dons ontvanger-generaal, folio 16 en 294.[/ref] Dit waren voorschotten want Arnouts jaarloon bedroeg 500 gulden, dat van Van Velthoven op 400 gulden. Bogaert had per jaar recht op 240 gulden.

Uittreksel uit het kasboek van de Rumsttol, opgesteld door Arnout Capitaine. Het betreft de invoer van 2 kisten met spiegels door Cornelis van Dam uit Antwerpen. De Wieltol bedroeg 2 franc/kist, de Rumsttol ook 2 frank. De helft van de Rumsttol was voor de vorst, de andere helft voor de plaatselijke heer, de prins de Ligne.