Het leven is meer dan werken alleen

Toen Seraphin en Benjamin in 1883 eigenaar werden van woning en bedrijf waren ze respectievelijk 47 en 38 jaar oud en beiden vrijgezel.  De grote woning hoefden ze enkel te delen met hun bejaarde moeder die voor haar “dagelijkschen onderhoud van kost en maaltijden, oppas, naaien, wasschen en plasschen” 2 fr/dag werd aangerekend. [ref]RAG,
notariaat Cyriel De Wilde Gent nr. 13 akte 424 dd. 27/12/1886[/ref] Het poorthuisje aan de straatkant werd verhuurd aan personen vreemd aan de familie, waarbij het verloop van huurders tamelijk groot was.[ref]DSA, archief Burgerlijke Stand, bevolkingsregisters 1870-1880, 1880-1890, 1890-1900, 1900-1910.[/ref] In navolging van hun vader, betaalden de twee broers flink wat belastingen. Gelet op het cijnskiesstelsel had dit tot gevolg dat Seraphin op 14 augustus 1883 stemgerechtigd werd voor de Wetgevende Kamers. Bij de herziening van de kiezerslijst op 14 augustus 1886 werd ook Benjamin zijn naam bijgeschreven. Een lijst die werd afgesloten met voor de gemeenteraad 515 kiesgerechtigden, voor de provincieraad 364 en voor de Wetgevende Kamers 122.[ref]DSA, archief gemeentebestuur Sint-Amandsberg, “Processen-verbaal zittingen Schepenkollegie 1872-1891”, zitting 14 augustus 1886.[/ref] De broers behoorden dus tot een kleine elite binnen de gemeente. De omvorming van het cijnskiesstelsel naar het algemeen meervoudig kiesstelsel bracht daar niet echt verandering in. Gezien hun forse belastingaanslagen mocht Benjamin die ondertussen gehuwd was voor senaat en provincie drie stemmen uitbrengen en voor de gemeente vier. Seraphin, die geen gezinshoofd was, diende zich tevreden te stellen met twee stemmen voor senaat en provincie, en drie stemmen voor de gemeenteraad.[ref]Documentatiecentrum Oost-Oudburg, Lijst der kiezers voor Senaat, Provincie, Kamer van Volksvertegenwoordigers en Gemeente. Gemeente Sint-Amandsberg, geldig van 1 mei 1907 tot 30 april 1908.[/ref]
Twee jaar nadat ze eigenaar werden van het bedrijf besloot de jongste, de 40-jarige Benjamin, alsnog in het huwelijksbootje te stappen. Op 16 september 1885 huwde hij te Gent met Philomena De Backere (°Sint-Laureins 17/03/1851, +Sint-Amandsberg 26/09/1913), dochter van wijlen Ferdinandus Jacobus De Backere (°Middelburg, België 24/03/1827, +Gent 14/05/1884) en Maria Antonia Blancke .(°Sint-Laureins 1/03/1828, +Gent 24/09/1893). Benjamin was toen mulder. De bruid kwam uit de onmiddellijke omgeving want haar moeder was uitbaatster van een herberg enkele honderden meters verder aan de Antwerpsesteenweg grondgebied Gent. Schoonvader De Backere was bij leven behalve herbergier ook “agent in militiezaken” geweest. Iemand die namens kapitaalkrachtige jonge mannen zocht naar personen die tegen betaling hun legerdienst wilden overnemen.

Philomena De Backere (°Sint-Laureins 17/03/1851, +Sint-Amandsberg 26/09/1913)

Uit Benjamins huwelijk werden vijf kinderen geboren.[ref]Georges Seraphin (°Sint-Amandsberg 2/08/1886), Andreas (°Sint-Amandsberg 19/03/1888), Louise-Alphonsia (°Sint-Amandsberg 7/03/1890), Sidonie (°Sint-Amandsberg 1892), Romaan (°Sint-Amandsberg 5/02/1894).[/ref] Broer Seraphin werd natuurlijk dooppeter van het oudste kind.
Omwille van deze kinderen bleef het zinvol om verder in het bedrijfje te investeren. In de jaren die volgden werden een kollergang voor kaneel (1887) en één voor peper (1899) geïnstalleerd in de voormalige koetshuizen achter de woning. Alles bleef tot op heden bewaard.
De oude en kleinere molenstenen die door de inplanting van twee nieuwe kollergangen werden herleid tot afbraakmateriaal werden her en der op de site gebruikt als deurdrempels en hoekbescherming van muren en gebouwen. Of de groen beschilderde peperbuilmolen en de geel beschilderde kaneelbuilmolen, samen met de nieuwe kollergangen werden geïnstalleerd is onbekend.[ref]Builmolen: is ondanks de naam geen molen, maar een grote cilindervormige zeef (= buil) ingewerkt in een houten kist.[/ref] Waarschijnlijk zijn ze ouder en werden ze voordien gebruikt om cacaopoeder en cichorei te builen.
Naast de installatie van nieuwe kollergangen drongen ook andere investeringen zich op. De stoommachine die in 1860 door de vorige eigenaars van het fabriekje, was geïnstalleerd, was na verloop van tijd versleten en werd in april 1891 vervangen.[ref]DSA, archief gemeentebestuur Sint-Amandsberg, “Processen-verbaal zittingen Schepenkollegie 1872-1891”, zitting dd. 16/04/1891.[/ref] Deze stoominstallatie, de tweede op de site, was 17 jaar later op haar beurt aan vervanging toe. Op 22 oktober 1908 werd dan ook opnieuw een aanvraag voor een nieuwe stoommachine en stoomketel ingediend bij het gemeentebestuur. Deze derde stoommachine op de site zou een kracht hebben van 20 paarden. In het kader van het openbaar onderzoek werden er door de eigenaars van de belendende percelen geen bezwaren ingediend en de vergunning werd afgeleverd.[ref]Familie-archief Capiteyn.[/ref]
Seraphin en Benjamin wisten ook buitenkansen te herkennen als ze zich aandienden. Toen in februari 1895 een “een groot en kloek stenen magazijn en erve, bevattende regen- en beirputten, gestaan en gelegen te Sint-Amandsberg, Meerschstraat nr 107, groot honderd vierkante meters, met een breedte van zes meters” openbaar werd verkocht waren ze present. Een ruim magazijn, aan de straat gelegen en in de onmiddellijke omgeving van hun bedrijf was zeker een goede investering. Bij het afsluiten van de eerste zitdag bleek Benjamin het hoogste bod te hebben uitgebracht: 1.125 fr. Toen op de tweede zitdag de prijs bijna verdubbelde tot 2.200 fr hield hij het voor bekeken.[ref]RAG, notariaat Alphons Huybrecht te Sint-Amandsberg, nr. 24 akte 15 dd. 4/02/1895.[/ref]
Op 7 juni 1902 overleed eindelijk hun inwonende moeder Francisca Vermeire, 92 jaar oud. Ook de afwikkeling van haar nalatenschap was voor de broers en zussen Capiteyn een bittere pil want opnieuw slaagden Seraphin en Benjamin erin om het laken naar zich toe te trekken. Samengevat kwam het erop neer dat het grootste deel van haar erfenis aan hen toeviel als gevolg van de notariële overeenkomst over “onderhoud hunner moeder aan twee franks per dag” en dat gedurende de 19 jaar dat ze weduwe was geweest. Alhoewel er dochters waren, was het toch Seraphin die als oudste kind de enige juwelen van moeder mee naar huis mocht nemen: “Twee lichte gouden ringjes”, samen goed voor nauwelijks 10 fr.[ref]RAG, notariaat Alphons Huybrecht Sint-Amandsberg, nr. 32 akte 11 dd. 9/02/1903[/ref] Misschien heeft hij ze later aan zijn schoonzus gegeven.



Familie-archief Capiteyn, deel maalderijgebouwen. Links de ingang tot de peperkollergang, rechts de ingang tot de nootmuskaatmolen.

MOENS Katrien, “Maalderij A.Capiteyn”, invulling maalderijgebouwen juni 2000.

Familie-archief Capiteyn, deel maalderijgebouwen. Links de ingang tot de molen voor muskaatnoot, rechts de ingang tot de kaneelkollergang. Ook de schouw die in 1860 werd opgetrokken in functie van een stoomketel is te zien.

De kaneelmolen (type kollergang) van 1887. De pepermolen (type kollergang) van 1899.

De muskaatnootmolen met links de draaibare galg om de molenstenen te lichten. Deze molen werd voordien waarschijnlijk gebruikt voor het malen van cichorei. Tijdens de twee wereldoorlogen werd hij gebruikt voor het illegaal malen van graan.

Molensteen 178 cm x 12 cm ingewerkt voor de voordeur, situatie ca. 1920.

Molenstenen 81 cm x 11 cm als drempel tot het “cichoreikot”. Situatie 2001.

Peperbuilmolen met geopend zijluik waardoor de zeeftrommel te zien is. Rechts ziet men de aandrijfriem.

Familiearchief Capiteyn, brief Seraphin en Benjamin Capiteyn, dd. 21 oktober 1908 waarbij ze toestemming vragen om een nieuwe stoomketel en stoommachine (de derde op de site) te mogen installeren.

Familiearchief Capiteyn, risico perimeter nieuwe stoommachine 1908

De stoomketel uit 1908 met open ovenluik, situatie 2001

In tegenstelling tot hun vader, die zich waarschijnlijk tot het einde van zijn leven bleef verbazen over zijn uiteindelijke welstand, vonden Seraphin en Benjamin het niet meer dan normaal dat ze stegen op de sociale ladder. De twee broers verdienden goed hun boterham en lieten het geld ook rollen. Meermaals lieten ze zich portretteren door beroepsfotografen, in mooi kostuum, met dasspeld echte heren van stand. Ook een aangepast sociaal leven en engagement hoorde bij hun stand. Zo was Seraphin gedurende vele jaren voorzitter van de “De Verenigde Werklieden”. Een katholieke maatschappij van onderlinge bijstand waarvan de afdeling Sint-Amandsberg op 6 november 1876 in café “Sint-Elooi” was opgericht. Voor zijn jarenlang inzet werd Seraphin zelfs gedecoreerd “met de bijzondere eretekens voor onderlingen bijstand van eerste en tweede klas”.[ref]SAG, Dagblad Het Volk, rouwadvertentie Seraphin Capiteyn dd. 2/01/1917[/ref]


Seraphin Capiteyn, foto 1903 à 1905 Benjamin Capiteyn, foto na 1905

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog werd Benjamin weduwnaar toen Philomena De Backere op 26 september 1913 overleed. Een maand na de geboorte van haar eerste kleinkind.
Gelet op de hoge leeftijd van Seraphin (77 jaar) en Benjamin (68 jaar), werd de maalderij toen reeds verschillende jaren geleid door Benjamins’ drie zonen: Georges, Andreas en Romaan.
Bij de Duitse inval begin augustus 1914 werd Romaan, 20 jaar oud, gemobiliseerd om het land te verdedigen. De eveneens ongehuwde Georges, 28 jaar oud, kwam als oorlogsvrijwilliger achter het front terecht bij de veterinaire dienst. Onze overgrootvader Andreas Capiteyn, toen 26 jaar oud, kwam door een combinatie van broederdiensten én zijn status van jong gezinshoofd (zijn eerste kind was net één jaar oud) niet in aanmerking voor onmiddellijke mobilisatie.[ref]Andreas Capiteyn was op 21/05/1913 in Maldegem gehuwd met Malvina Clyncke (°Maldegem 20/05/1890, +Sint-Amandsberg 1/11/1952). Huwelijk waaruit op 9 augustus 1913 een zoon, Aimé Capiteyn werd geboren.[/ref] Verontwaardigd over de Duitse inval, en in het elan van alomtegenwoordige vaderlandsliefde, besloot ook hij zich als oorlogsvrijwilliger te melden.
Op weg naar het registratiebureau werd dit voornemen hem echter door verschillende mensen ontraden. De oorlog zou toch niet lang duren zei iedereen en men wees hem op zijn plichten ten opzichte van zijn kind, zijn jonge vrouw, zijn bejaarde vader en oom, zijn twee ongehuwde zussen, en natuurlijk ook op zijn verantwoordelijkheid voor het familiebedrijf. Argumenten die niet in dovemansoren vielen en Andreas keerde letterlijk op zijn stappen terug waardoor hij aan de jarenlange slachtpartij kon ontsnappen en de maalderij tijdens de oorlog in bedrijf wist te houden.
Door de oorlog was de invoer van peper en kaneel uit overzeese gebieden natuurlijk stilgevallen. De beschikbare voorraden werden mondjesmaat vermalen en wegens (of dank zij) de schaarste duur verkocht. Daarnaast werden de molens ook gebruikt om de meest diverse andere zaken, al dan niet legaal, te malen. Zo weten we via verhalen die binnen de familie circuleren dat er o.a. illegaal graan werd gemalen. Iets wat ook in de Tweede Wereldoorlog zou gebeuren.
Dat de verordeningen van de Duitse bezetter inzake de rantsoenering van steenkool (nodig voor het opwekken van stoom) en het opeisen van koper (cfr. enkele onderdelen van de stoommachine waren in koper) gevolgen hadden voor de maalderij is evident. Er zijn aanwijzingen dat het bedrijf in 1917 en 1918 volledig stil lag. In het familiearchief vonden we een ontwerp van een brief waarin Benjamin Capiteyn terugbetaling vroeg van reeds betaalde belastingen voor de jaren 1917 en 1918 omdat die jaren “mon installation a chômé (= stilgelegen) complètement”.



Familiearchief Capiteyn: Ontwerp van een brief door B. Capiteyn gericht aan de directeur van de belastingen te Gent. “Jusqu’a ce jour je n’ai encore reçu aucune réponse à ma requète tendant à obtenir la ristourne (= terugstorting) de mes contributions de 1917. Par la présente, je prends la respectuese liberté de vous rappeler cette requète et de vous demander la meme faveur pour 1918, année pendant laquelle mon installation a chomé (stilgelegen) complètement comme en 1917.”


De economische schade was aanzienlijk, maar het had veel erger kunnen zijn. Hoewel ver van de frontlijn gelegen was het huis en maalderij (en de familie) op een haar na aan een totale en vooral spectaculaire vernietiging ontsnapt: bedolven worden onder een reusachtige brandende Duitse zeppelin, 158 meter lang, met een diameter van 14,9 meter en een gewicht (zonder bemanning, ballast, bewapening of bommen) van 17.588 kg.
In de nacht van 6 op 7 juni 1915 was de Duitse zeppelin LZ 37, op de terugweg van een luchtaanval op Calais, ter hoogte van Langerbrugge bij Gent onderschept door de Engelse jachtpiloot Reginald Alexander John Warneford.[ref]VANDERSTRAETEN Frederik, “Luchtschip ontploft te Gent. Een duidelijk staaltje van desinformatie.” artikel in Heemkundige kring De Oost-Oudburg vzw, jaarboek XXXVI, 1999.[/ref] Deze slaagde erin een paar voltreffers te plaatsen waarna de stuurloze zeppelin brandend afdreef richting Sint-Amandsberg. Her en der vielen brandende brokstukken naar beneden. Boven het Groot Begijnhof van Sint-Amandsberg boorde een brokstuk zich door het dak van het huisje van begijn Sidonie Maes waarbij haar 9-jarig nichtje om het leven kwam. Iets verder scheerde het brandende gevaarte over het woonhuis Capiteyn waarbij een stuk van een motor door het dak van de achterliggende maalderij viel.[ref]Familie-archief Capiteyn, kaart (juli ?) 1915 van Louise en Sidonie Capiteyn aan hun broer Romain.[/ref] Enkele seconden later, en gelukkig 150 meter verder, brak de zeppelin middendoor waarbij de voorkant terechtkwam op het Visitatieklooster in de Gent-straat (nu Visitatiestraat). Ontploffende benzinebussen veroorzaakten brand in de stallingen van het klooster. Een motor viel door het dak van de slaapzaal van de zusters en veroorzaakte ook daar brand waarbij één van de zusters om het leven kwam en een aantal andere zwaargewond werden. Een van hen zou een paar dagen later overlijden aan de opgelopen brandwonden.
Van de 9 Duitse bemanningsleden overleefden er 7 het neerstorten niet. Daarnaast waren er nog twee zwaargewonden waarvan één nog dezelfde dag aan zijn brandwonden bezweek. De meeste stortten te pletter toen de gondels van de zeppelin loskwamen. In herberg “Sint-Amand” (later café “Macaco”) op de Antwerpsesteenweg viel een lichaam dwars door het dak en zoldering en kwam tenslotte in de keuken terecht. Een ander lid van de bemanning vond de dood toen hij door het dak sloeg van een huis in de Joseph Gerardstraat. In dezelfde straat vond men de dag nadien het verkoolde lijk van een Duitser in de dakgoot van het huis schuin tegenover het vroegere postkantoor. In de bomen achter de tuinmuur van het klooster, op de hoek van de Antwerpsesteenweg en de Gentstraat, hingen eveneens de lijken van twee bemanningsleden. Een paar beschadigde dakpannen in de werkplaats achter het huis Capiteyn waren in het licht van dit alles natuurlijk een detail.
Gelet op de Duitse censuur beschreef Louise Capiteyn de gebeurtenis slechts beknopt op de achterzijde van een foto die ze naar haar broer Romaan, soldaat aan het IJzerfront, zond.[ref]Familie-archief Capiteyn, postkaart (uit 1915 maar niet gedateerd) van Louise en Sidonie Capiteyn aan hun broer Romaan Capiteyn.[/ref] Toen Romaan Capiteyn op 28 augustus 1915 sneuvelde werden zijn persoonlijk bezittingen, waaronder de foto, naar de familie teruggestuurd.



Foto van Aimé Capiteyn (°9/08/1913) met zijn pépé, grootoom Benjamin Capiteyn die naar Romaan Capiteyn aan het front werd gestuurd (juli ? 1915). Op de achterzijde volgende tekst: “Beste Romaan, Pépé gelast mij u dit portret te zenden, ge zult zien welken grooten jongen Aimé reeds geworden is. Hij spreekt veel van zijn nonkel Romain, soldaat, en hij begint ook al reeds te exerceren, vind hij een stok dan is hij aan den gang. Ik heb u reeds geschreven dat hij een broertje heeft Armand genaemd, maar dien brief is waarschijnlijk verloren gegaan. Veel nieuws heb ik niet, wij stellen het altijd even goed. Dezen nacht is hier een franschen of engelschen bestuurbaren ballon te zien geweest en zoals ge reeds weet hebben wij reeds een duitschen zeppelin zien branden en vallen. Een stuk van den motor welke door ons dak van het werkhuis gevallen is, houden wij in bewaring. Den laatsten brief welke gij naar Hoofdplaat gezonden hebt heb ik nog niet ontvangen. Vele complementen van allen en bijzonderlijk van Mathilde. Uwe zusters Louise en Sidonie.”

Het overlijden van Seraphin Capiteyn op 2 januari 1917 had voor het bedrijf geen negatieve gevolgen. Op de begrafenis van de ongehuwde en kinderloze suikeroom waren familieleden talrijk aanwezig. Toen na de koffietafel bleek dat enkel broer Benjamin aanspraak kon maken op de erfenis waren de tranen vlug opgedroogd. Bijna 25 jaar eerder had Seraphin zijn voorzorgen genomen en op 27 maart 1893 bij de Gentse notaris Cyrille De Wilde een testament gedeponeerd waarin zijn broer Benjamin, of indien overlijden zijn kinderen, als enige en algemene erfgenaam werden aangeduid.[ref]Archief administratie Registratie en Domeinen, Gent 5, erfenisaangiften 1917, nr. 102 dd. 23/07/1917.[/ref]



Dagblad Het Volk, 2 januari 1917

Na de Eerste Wereldoorlog bleef Benjamin Capiteyn met zijn dochters Louise en Sidonie in het grote woonhuis wonen. Zoon Andreas en zijn gezin namen hun intrek in de poortwoning. Het was deze zoon die de maalderij verder zette als éénmansbedrijf. Broer Romaan was immers gesneuveld aan het IJzerfront[ref]Romaan Capiteyn (°Sint-Amandsberg 05/02/1894, +Ramskapelle 28/08/1915). Is tijdens de Eerste Wereldoorlog soldaat bij het 4de bataljon jagers te voet. Wordt gewond op 21 augustus 1915 te (Oud)-Stuivekenskerke, een wijk tussen Oostkerke en Diksmuide. Overgebracht naar een ziekenhuis te Ramskapelle en er één week later op 28 augustus 1915, 21 jaar oud, overleden. Begraven op het kerkhof van Eggewaartskapelle (Veurne). Toen het militair deel van dit kerkhof werd opgeheven, herbegraven op het militair kerkhof te Steenkerke als nr. 305.[/ref] en de oudste broer Georges koos voor een overheidsfunctie en werd “opzichter van bruggen en wegen”.
Voor dag en dauw werd op vrijdag 17 november 1922 de familie Capiteyn uit bed getrommeld. Om 6u05 was bij de brandweer van Gent een telefoontje binnengelopen met de melding dat in “Malterie Montbaillu” brand was uitgebroken. Toen de brandweer met “l’auto de 1e secours et le train d’accessoires” ter plaatse kwam, was reeds sprake van een uitslaande brand.[ref]Archief Brandweer Gent, kazerne Rodenhuize, register nr. 8 Incendies du 29/12/1921 au 21/06/1931, blusrapport dd. 17/11/1922.[/ref]
Gezien het risico dat de brand zou overslaan naar de poortwoning die tegen deze mouterij was aangebouwd, kregen Benjamins kleinkinderen Aimé, Mariette en Armand Capiteyn een grote wasmand in de handen gestopt die inderhaast werd gevuld met de meest waardevolle voorwerpen. De hitte was zo intens dat op de zolder van het grote achterliggende woonhuis het stro, dat ter isolatie onder de dakpannen was aangebracht begon te smeulen. Met vereende krachten werd alles in het werk gesteld om het stro zo snel als mogelijk te verwijderen en met emmers het dakgebinte vochtig te houden. [ref]Interview van Mariette Capiteyn dd. 28/02/2003.[/ref] Inspanningen die gelukkig niet tevergeefs bleken.


SAG, Gazette van Gent, dd. 18 november 1922.

Benjamin Capiteyn overleed in de Halvemaanstraat op 9 mei 1934, 89 jaar oud. Zijn nalatenschap viel toe aan zijn drie resterende kinderen Capiteyn: Andreas, Georges en Louise.[ref]Archief administratie Registratie en Domeinen, Gent 5, erfenisaangiften 1934, nr. 292 dd. 21/09/1934.[/ref] Gezien de maalderij Andreas’ broodwinning was, kocht hij op 8 september 1934 zijn mede-erfgenamen uit en werd zo eigenaar van de maalderij, woonst en poortwoning.[ref]RAG, notariaat Joseph Claerhout Sint-Amandsberg, akte dd. 9/09/1934.[/ref][ref]versie 2018[/ref]